60 DONDERDAG 27 SEPTEMBER 1900. De heer de Lange. M. d. V., na de inlichtingen, die ik heb verkregen en waarvoor ik bij dezen dank zeg, kan ik wel met het voorstel van Burg. en Weth. meegaan. Echter wil ik nog eene vraag doen, die u wel zult kunnen beantwoorden: n. 1. of bij de in gebruik geving van grond aan de Duin watermaatschappij, door het Gemeentebestuur geconditioneerd wordt, dat die in gebruik geving duurt zoolang de tegen woordig loopende concessie van kracht is? De Voorzitter. Ja, wanneer de concessie eindigt en dan niet doorgaat, spreekt het vanzelf, dat die grond aan de gemeente en.later aan den staat teruggegeven wordt. Maar wanneer de concessie wel doorgaat, dan is het even natuur lijk, dat de in gebruik geving, die dan juist evenzeer noodig zal zijn als nu, zeker zal blijven bestaan; de Maatschappij heeft dan natuurlijk den grond ook noodig. De heer de Lange. Ik bedoel alleen natuurlijk, wanneer de concessie afloopt en deze eventueel niet weder wordt ver leend, dat dan de Maatschappij niet de beschikking over den grond behoudt. De Voorzitter Dan behoudt de Maatschappij niet de beschikking over den grond. De heer de Lange. Dank u, M. d. V. Het voorstel wordt daarop zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. VII. Voorstel tot de oprichting van een openbaar slachthuis in deze gemeente. (Zie Ing. St. n°. 119). De Voorzitter. De heer Van Hamel heeft mij verzocht het eerst het woord te hebben, waar ik niets tegen heb. De heer van Hamel. Toen de tweede sectie, waarvan ik de eer had lid te zijn, mij de vereerende taak opdroeg rap porteur te zijn van die sectie, heb ik niet zonder protest en met buitengewonen schroom die functie aanvaard. De heeren, die de zitting dier sectie hebben bijgewoond, zullen zich dat nog wel, naar ik vertrouw, herinneren. Aan den arbeid gaande evenwel, is die taak mij, en ik geloof hiermede zeer zeker uit naam van mijne mede-rap porteurs te spreken, buitengewoon vergemakkelijkt; ja, ik durf wel haast zeggen uit handen genomen door onzen ver dienstelijken secretaris. Wanneer wij dan ook een verslag van de zittingen der secties hebben, zooals dat vóór ons ligt, zoo uitgebreid, zoo volledig, zoo correct teruggevende de bedenkingen en beschouwingenzoowel door voor- als tegenstanders over deze aangelegenheid in het midden gebracht, dan geloof ik, dat wij daarvoor den heer De Vries van lleyst hartelijk dankbaar mogen zijn. (Applaus). Alvorens dus deze discussie aan te vangen, wensch ik met een enkel woord mede namens mijne mede-rapporteurs, en ik geloof zeker ook namens den geheelen Raad, den heer De Vries van Heyst mijn hartgrondigen dank te betuigen voor de nauwgezetheid, den ijver en de keurigheid, waarmede hij in deze den Ge meenteraad en het belang van het abattoir heeft willen dienen. Nu weet ik wel, M. d. V., en de steller van het rapport zal dat willen erkennendat dat een zeer ondankbaar werk is geweest. Immers dat sectieverslag, 34 bladzijden bevattende en, zooals ik daareven opmerkte, nauwkeurig teruggevende de beschouwingen, die van verschillende zijden voor entegen in het midden zijn gebracht, heeft toch niet de algemeene instemming kunnen wegdragenwant 5 onzer medeleden hebben goedgevonden bij afzonderlijke Nota hunne beschou wingen in het midden te brengen, welke beschouwingen of Nota ik kortweg zal noemen het verslag van de vierde sectie. Die 5 heeren zeggendat het sectieverslag niet. geschikt is een volkomen beeld te geven van hetgeen in de sectiën is voorgevallen, wat echter niet wegneemt, dat hun verslag, hetwelk 22 bladzijden groot is, op kolossaal veel plaatsen eigenlijk niets anders is dan eene copie van het sectieverslag. Ik behoef onder meer slechts te wijzen op pag. 14, waarin de bekende grief tegen de particuliere slachtplaatsen, dat zij bodem, lucht en water verontreinigen, behandeld wordt. Precies dezelfde beschouwingen vindt men terug op pag. 16 van het sectieverslag. Hetzelfde is het geval met de 6de of 7de alinea van beneden van pag. 16 van hun verslag: daar vindt men precies het zelfde als op pag. 20 van het sectieverslag. Zoo is het ook met de bovenste alinea van pag. 17, waarin men vrij wel woordelijk terugvindt, wat wij kunnen lezen op pag. 22 onderaan van het sectieverslag. Zoo is o. a. wat op pag. 20 en 21 van het vei slag der 4de sectie voorkomt vrijwel woordelijk heigeen voorkomt op de pagina's 22 en 23 van het sectieverslag. De heeren hebben gemeend, evenals of er geen sectieverslag wasnog eens allerlei argumenten te moeten aanvoerenom wellicht door het herhalen van dezelfde argumenten daaraan meer kracht bij te zetten. Op twee plaatsen wordt in hun verslag gesproken van mocle. Nu heb ik tevergeefs in het sectieverslag naar eene dergelijke uitdrukking gezocht. Op pag 1 van het verslag der 4de sectie staat, dat de »mode" gediend moet worden en op pag. 21 wordt weder herhaald, dat het eene »mode" iswaar aan dan de beschouwing wordt vastgeknoopt »dat die teeken- «achtige uiting van een vóórstander beter dan veel woorden »doet begrijpen, dat lang niet allen met het plan zijn inge- snomen." Ik heb tevergeefs, M. d. V., gezocht naar dat woord »mode". Bedoelt men misschien daarmede, dat op pag. 23 van het sectieverslag geschreven staat: men kan zich moeilijk aan deze aangelegenheid onttrekken, »het oprichten van abattoirs »hing tegenwoordig in de lucht. Een eenigszins belangrijke «gemeente kon moeilijk achterblijven." ja, dan geeft men daarmede met andere woorden zwak terug, wat de heeren in hun verslag krachtiger, willen uitdrukken met het woord »mode". Ik geloof echter, dat, al wordt een dergelijk woord in de sectiën gebezigd, men daarnaar toch niet moet beoordeelen of iets al dan niet eene quaestie van mode is Wanneer ik eene dwaasheid doe, dan is daarvoor toch niet de geheele gemeente raad verantwoordelijk. Dat het bezigen van dit woord dus een argument tegen de oprichting van een abattoir zou kunnen zijn zie ik niet in; hoe de heeren van de 4de sectio het als zoodanig hebben kunnen gebruiken, is mij dan ook ten eenen- male een raadsel. Eene groote onjuistheid heb ik aangetroffen op pag. 19 van hun verslag. Daar staat, dat de slachtgelden, voorgesteld in de Memorie van Antwoord, 10% tot 80% hooger zijn dan de slachtloonen in 't bekende rapport van den heer Dr. De Jong. Nu, als men dat zoo ziet, dan schrikt men werkelijk. Maar wat is het geval? Als we de cijfers werkelijk eens goed nakijken, dan vindt men, dat dit niet juist is. Want in het antwoord van Burg. en Weth., nu laatstelijk overgelegd, staat dat 2.60 wordt 2.90, alzoo een verschil van 10%; f 1.20 wordt ƒ150, een verschil van 20%; 0.55 wordt 0.30, dus minder in plaats van meerf 2.00 wordt 3.00 dus ruim 10%; 0.55 wordt 0.70, dus 20%; 35 ets wordt 20 ets, dus minder; f 1.30 wordt ƒ1.60, dus 20%. Waar blijft men nu met z'n 10—80%? Zoo wordt ook te berde gebracht, dat het belastbare inkomen verminderd zou zijn »met eene tonne gouds" (blz. 22 van hunne memorie). Dat klinkt zoo. M. d. V., maar wanneer men dat gaat vergelijken met andere jaren, dan vindt men ook nogal eenige fluctuatie. Gelukkig heeft men 't laatste jaar gekozen, maar toch heeft men zich niettemin daarin vergist, en bovendien geen rekening gehouden met het suppletoir kohier. De statistiek, die ons door de goede zorgen van den wethouder van finantien steeds jaarlijks wordt toegezonden, heb ik daarvoor nagegaan. Nu vind ik van 1890—1899 heel weinig belangrijke verschillen; alleen van 18961897 vind ik een verschil van 130.000 in het voordeel, maar natuurlijk over dien tijd speelt juist de annexatie. Opmerkenswaardig is dan ook, dat niettegenstaande die vermindering met »een tonne gouds", toch het percentage niet alleen is gedaald, maar belangrijk gedaald. Immers in 1890 was het percentage 2,77; 1891, 3,15; 1892, 3,25; drie volgende jaren steeds 3,00; 1890, 3,10; 1897 en 1898, 3; 1899, 2,75, 1900, 2,35. Nu is het waar, dat het aantal belastbare aanslagen van 1899, verge leken met 1898 een verschil geeft van een vijftigtal. Maar wanneer we nu eens aannemen, dat het, waar is, die vermin dering met f 100.000, dan moet daarbij in aanmerking worden genomendat wanneer slechts twintig menschen de stad verlaten elk met een inkomen van ƒ5000.die ton er reeds is Die ton, op een belastbaren aanslag van f 6.599.109, behoeft dus, dunkt mij, niet af te schrikken. Maar het klinkt, en ik kon niet nalaten om even er op te wijzen wat van dat zooge naamde klinkende argument eigenlijk aan is. Misschien heb ik in den loop van het debat nog aanlei ding, om op een en ander terug te komen. Wel wil ik als mijne meening voorloopig te kennen geven, dat ik liever zou hebben gezien, dat men het abattoir oprichtte op het Schuttersveld, waarvoor ik eenige redenen heb, die ik misschien in den loop van het debat nog wel nader zal uiteenzetten. Om evenwel niet aan andere leden, die dat zeker zullen doen op betere wijze dan ik dat kan, de gelegenheid te benemen ook het woord te voeren, zal ik het op dit oogenblik hierbij laten en wil ik dus thans M. d. V U dank zeggen, dat U mij het eerst het woord hebt verleend. De heer Fockema Andreae. M. d. "V. Ik wensch even met een enkel woord de quaestie van die uitdrukking »mode" toe te lichten. Dat is eene uitdrukking, door mij gebezigd, en daarna geëxploiteerdop eene misschien handige wijze in het strijdschrift want zoo mag ik het wel noemen I van de 5 raadsleden. Ik heb dat woord evenwel gebezigd in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1900 | | pagina 2