78
DONDERDAG 27 SEPTEMBER 1900.
baar inkomen met 100.000 in het laatste jaar, dat slechts
50000 schijnt te zijn, dat dit absoluut geen gevaar is voor
eene gemeente met eene vlottende bevolking als hier.
Bet ware, dunht mij, voor onze gemeente een veel verstan
diger politiek eens in het openbaar te verteilen en in andere
vreemde couranten te zetten, dat het hier in vergelijking
met andere groote gemeenten zoo goedkoop is. Dat zou zeker
bevorderlijk zijn aan het lokken van vreemdelingen om hier
in de gemeente te komen wonen. Maar wanneer men gaat
verkondigen, dat wij verkwistend zijti en spelen met het
geld der burgerij, dan zal dat het beste middel zijn orn onze
gemeente te benadeelen.
De tijd is reeds zoo ver verstreken, dat ik op dit oogenblik
over alle andere punten niet meer zal spreken, die ook
werkelijk volledig zijn verdedigd en besproken. Ik zou alleen
nog den heer Kaiser willen antwoorden, dat zijne opmerking
mij in hooge mate heeft verwonderd. Het is het bekendele mieux
est souvent l'ennemi du bien. Ik geef toe dat er nog tal
van nuttige zaken voor de gemeente zijn te doen, en zoolang
ik de eer zal hebben Burgemeester van Leiden te zijn, hoop ik
krachtig daartoe mede te werken. Maar het is een gewoon
verschijnsel als men iets niet gaarne wil; dan wordt er altijd
iets gevonden, dat nog noodiger is. Ik meen, dat wat wij nu
voorstellen, den voorrang verdient boven vele andere nuttige
zaken; en in elk geval: ons voorstel ligt gereed en is rijp
om te worden behandeld; andere plannen, hoe wenschelijk
ook, liggen nog niet gereed. Ik zou dus zeggen: pluk de
vrucht die rijp is.
De heer Pf.ra. M. d. V. Naar aanleiding van uwe opmer
king, dat onze nota eene beschuldiging zou bevatten tegen het
gemeentebestuur, moet ik antwoorden, dat ik er geen oogen
blik aan heb gedacht, dat aan dit stuk zulk eene beteekenis
zou worden gegeven, tenzij dit voortspruit uit het gezegde
van den heer den Houter, dat het hier ook geldt eene poli
tieke zaak.
Er is in deze werkelijk door ons gehandeld zonder veel
samenspreking, maar wij meenden'op deze wijze onze gedach
ten nog duidelijker uit te drukken dan in het sectieverslag
mogelijk was. Wat mij persoonlijk betreft, wil ik althans wel
verklaren niet de minste bijbedoeling te hebben gehad, noch
het gemeentebestuur van iets te hebben willen betichten.
Een paar jaar geleden, bij den aanvang der algemeene be
schouwingen over de gemeentebegrooting, zijn door den heer
Fockema Andreai woorden gesproken, die toen reeds mijne
volle instemming wegdroegen. Hij zeide toendat de omstan
digheden in Leiden wel gunstig warenmaar dat toch bij alles
zooveel mogelijk gezorgd moet worden, dat die toestand ook
zoo blijft.
Welnu, M. d. V., die woorden zijn ook nu nog van toepassing.
Leiden verkeert thans in omstandigheden, dat nog zeer be
langrijke zaken zullen zijn uit te voeren, die groote uitgaven
zullen vorderen. En wanneer ik nu op dit oogenblik den bouw
van een abattoir niet reken te behooren tot die zaken, waar
van de noodzakelijkheid in het oog springt, dan zal ik daar-
tegen ook strijden op alle geoorloofde wijzen.
De heer van Hamel. M. d. V. Met een enkel woord wensch
ik even eene kleine vergissing te herstellenstraks door mij
begaan, toen ik het voorstelde alsof de tegenwoordige Direc
teur van Gemeentewerken de waarde van den grond niet in
rekening had gebracht. Dat was in zooverre onjuist, als er in
de Memorie van Antwoord eene waarde aan wordt toegekend
van ƒ10000.dus totaal-raming ƒ410.000.
Nog een paar opmerkingen omtrent de slachtloonen. De
heeren der 4e sectie beweren, dat die hier zoo hoog zullen
zijn. Ik verwijs daaromtrent naar het rapport van den heer
de Jong, waar de volgende cijfers worden aangehaald, o. a.
In Hannover 2.70
Creuznach 2.10 f 3.60
Kleef3.G0 3.—
Wezel2.70 3.60
Anklam 4.50
Bremen 3.—
Op tal van plaatsen dus hooger dan hier wordt geraamd.
De Voorzitter. Er zijn in Duitschland 750 openbare slacht
huizen waarvan de kosten alle gedekt worden door de slacht
loonen.
En nu is het niet anders dan misleiding, wanneer de heeren
beweren dat de slagers hier zullen te betalen hebben 41000.
De heer Den Houter. M. d. V., het is inderdaad met grooten
schroom, dat ik na wat U hebt gesproken het woord vraag;
maar toch, de wijze, waarop U goedvindt uwe tegenstanders
aan te vallen, permitteert niet dat ik hierover zwijg.
Ik zal mij niet begeven op den weg, dien U ingeslagen hebt,
maar trachten naar mijne wijze het prestige van ons College
hoog te houden. Als ik gissingen ging maken omtrent het
geen Burg. en Weth. hebben gezegd en de wijze wilde quali-
ficeeren waarop gij U nu bloot geeft, dan zou dit niet malsch
voor U uitvallen; daarop kunt rekenen.
Waaruit U afleidt, dat ik het met de hygiënische belangen
onzer gemeente niet goed meen, zou ik weieens willen weten.
Vooral op degenen, die U niet kennen, maakt dat veel indruk;
maar voor ons, die weten, dat naarmate U minder argu
menten hebt uw toon dikwijls ongenadiger wordt, is dat
een bewijs, dat U geen argumenten hebt om te weerleggen.
Gij begeeft IJ op allerlei zijpadenmaar van de zaak zelf
blijft U zorgvuldig af.
Ik zeide daar straksdat wanneer wetten worden gemaakt,
altijd degenen tegen wie men wil optreden, zitten uit te
kijken of zij niet door de mazen kunnen heensluipen. Dat
gold toen niet speciaal de slagers. En dat U de slagers mijne
vrienden noemt, ja, dat kan wel; mijn schoonvader is slager
en daarvoor schaam ik mij niet; maar naar de mate van
mijne krachten te trachten op te komen tegen het breidelen
van hunne vrijheid en te trachten hen daartegen te vrijwaren,
dat acht ik een eer. Ik heb echter slechts gezegd, dat er in
die kringen zijn, die gebruik zullen maken van het mindere
toezicht, teneinde het geld, dat hun onnoodig uit den zak
wordt geklopt, terug te krijgen, en dat dit niet te verwon
deren is, al keur ik het sterk af.
U hebt zoo even het advies van den medischen kring ge
steld tegenover het advies van de zeven doktoren. Die heeren
zijn echter niet voor hetgeen hier wordt voorgesteldzij vinden
dat eene onnoodige uitgave, omdat het ondoeltreffend is en
niet van genoegzamen invloed zijn kan. Die heeren zeggen:
wij wenschen een abattoir met een koelhuis en met een ver-
kuopplaals, dus een vleeschhal; maar zonder dat vinden zij
het plan niet goed. Dus wijkt dat niet onbelangrijk af van
hetgeen U voorstelt. Dat verschil is ontzaglijk groot; of men
heeft bij een abattoir met koelhuis een vleeschhal, waardoor
men den waarborg'heeft dat het vleesch goed blijft, of dat de
slagers het vleesch mee naar huis nemen, waar zij er worst
van fabriceeren en het behandelen zooals zij willendaarop is
hoegenaamd geen controle. Dat hebben die zeven doctoren in
hun stuk betoogd, maar daar durven Burg. eri Weth. en de
Raad niet aan. De zeven doktoren wenschen consequent te
zijn en zeggen: als we dan den slagers dien last opleggen,
laten wij het dan ook der burgerij doen en die het vleesch
daar laten afhalen. Maar wanneer dat hier heden ge
beurde, dan zouden de getrouwden onder ons, als zij thuis
komende, dat aan hunne vrouwen vertelden, het niet gemak
kelijk hebben vandaag.
In verband met uw berekening wijs ik er op, dat een paar
punten door U vergeten zijn, o. a. de transportkosten en het
tijdverlies van de slagers.
U hebt vergeten erop te wijzen, dat de slagers en zijn
knechten voortdurend heen en weer zullen moeten loopen om
het vleesch te halen of te brengen; met die kosten moet ook
rekening worden gehouden.
Na al uwe becijferingen blijft het mij toch verwonderen,
dat de slagers zoo weinig hun eigen belang inzien en van
uwe weldaden niet gediend zijn.
De moreele onbevoegdheid van Burg. en Weth. en van den
Raad om den slagers zulke lasten op te leggen, blijft bestaan,
zoolang Burg. en Weth. niet hebben getracht binnen het kader
van het bedrijf zelf, dat bedrijf te reorganiseeren. Dat is nooit
beproefd; op die beschuldiging heeft men nooit een voldoend
antwoord kuunen geven.
Dat de slachtloonen in Rotterdam lager zijn dan hier hebt
U geweten aan de exportslagerij daar bestaande, maar in
Amsterdam heeft men die niet en daar zijn de tarieven ook
niet hoog.
Wij moeten als kleine stad ook niet altijd de groote steden
zoeken na te volgen. Een persoon, zelf verbonden aan het
abattoir te Amsterdam, zeide tot mijjelui hapt er in, 4 ton
voor een stadje als Leiden.
Uw berekening is eenvoudig genoeg. Zooveel geld als er
noodig is om het gebouw te stichten, zooveel laat men de
slagers betalen. Worden de kosten wat hooger, welnu, er
worden eenige procenten opgelegd. Dat nu heb ik mij veroor
loofd eene zeer gemakkelijke rekenkunst te noemen, waarvan
de slagers de dupe zijn en waarvan niemand voordeel heeft.
Wij begaan eene groote onbillijkheid tegenover onze slagers
door ze op onnoodige kosten te jagen, terwijl wij hen niet
beschermen tegen de concurrentie van het van buiten aan
gevoerde vleesch.
Ten slotte nog de verklaring dat de wijze, waarop U heden
hier de zaak besproken hebt, werkelijk niet is goed te keuren;
ik kom er dan ook met klem tegen op.
De Voorzitter. Ik bad werkelijk gehoopt, dat de lieerden
Ilouter excuus zou hebben gevraagd voor de krasse beschul
diging in de nota tegenover het gemeentebestuur geuit. Dat
Burg. en Weth. daarover verontwaardigd zijn, kan wel niet
anders. En zoo dikwijls ik zulke beschuldigingen vind uitge
sproken, hoop ik mijne verontwaardiging uit te drukken over