DONDERDAG 27 SEPTEMBER 1900.
77
het echter geheel eens met den medischen kring, dat op
richting van een abattoir strekken zal tot voordeel van de
hygiënische toestanden.
Dat nu vinden wij niet terug in de bezwaren door de 5
raadsleden in hunne nota geopperd.
Ik kan dus nu constateeren, dat volgens de heeren Aalberse
en van Kempen deze quaestie met de politiek niets te maken
heeft, maar de heer den Houter heeft gezegd van wel, en
dus kan er voor de politiek nog wel een slaatje uit gehaald
worden. De heer den Houter zegt: »er zit wel een politieke
kant aan" en daarom is het juist zoo noodig om te doen uit
komen, dat de felle bestrijding van ons voorstel ook een poli
tiek doel heeft.
Aangezien de verschillende argumenten vóór en tegen reeds
door de breedvoerige schriftelijke behandeling zijn uitge
sponnen, zal ik nu nog slechts enkele punten bespreken, in
de eerste plaats de fmanciëele gevolgen die bij de ingezetenen
het meeste wegen en waar zij het meest om geven.
Hoewel men beter weet, gaat men voort met van de daken
te verkondigen, dat het abattoir aan de burgerij of aan de
slagers 41000.— per jaar zal kosten. Dat moet de boeman
zijn, die de ingezetenen aanhitst om zich te verzetten tegen
dit voorstel, dat door de hygiène wordt geboden.
Nu zal ik aantoonen waarom 2die voorstelling onjuist is.
Wat moet er van die 41000.— af? Niemand zal kunnen
tegenspreken, dat dit in de eerste plaats is het bedrag dat
op de begrooting voor de vee- en vleeschkeuring wordt uit
getrokken dus moet de 41000.— in de eerste plaats met
ruim 7000.worden verminderd. De salarissen voor de
ambtenaren, alles in één woord wat de vee- en vleesehkeu-
ring kost en waarmede nu de gewone gemeentebegrooting
mede belast is, gaat drukken op de exploitatiekosten van het
abattoir, en is dus reeds in die f 41000.— begrepen. Maar
dan moet dat ook niet nogeens elders in aanmerking komen,
anders maakt men zich schuldig aan double emploi. Die
41000.is dus een legende.
Wat gaat er nog meer af? Al de kosten, die de slagers
op dit oogenblik hebben te betalen voor hunne slachtplaatsen
en veestallen. Nu zegt men wel, dat die slachtplaatsen open
komen en daarmede niets meer is te doen, maar ieder weet
wel beter; de slagers zijn niet zoo onnoozel, ol zij zullen
daaraan wel eene andere bestemming geven.
Er gaat dus nog af: de onkosten die de slagers hebben;
wanneer zij eigenaar zijn, de rente van het kapitaal, dat zij
daarin hebben gestoken, en de kosten van onderhoud; en
wanneer zij eene slachtplaats huren, de huur, die van eene
slachtplaats en een veestal altijd vrij hoog is. Verder de onkosten
voor warm en koud water, licht, onderhoudskosten en alle
kleine gemakken, die zij dan alleen tegen betaling van slacht-
loon zullen kunnen bekomen, en welke kosten zij nu ook
betalen moeten. Nu geloof ik, en dat is mijne innige overtui
ging, wanneer wij die kosten van al de slagers stellen op
60,000 per jaar, zoodra aan de hooge eischen tot verbetering
zal moeten worden voldaan, dat dat niet te hoog is; en die
zullen zij niet behoeven te betalen, wanneer zij in het abat
toir gaan slachten. Ik geloof dus, dat finantiëel de slagers er
eer op vooruit gaan dan achteruit. Dat weten de menschen
niet Die onkundige menschen worden wel kundig gemaakt
in hunne oppositie, door maar' altijd hun de bezwaren over
dreven voor te stellen. Maar later, wanneer het abattoir in
gebruik is, zullen zij de voordeelen wel inzien, vooral wan
neer dat koelhuis er is, waarmede de Nijmeegsche slagers zoo
zijn ingenomen, en ook de Groningsche, die nu reeds 73 van
de 100 bestaande cellen in gebruik hebben, hoewel het koel
huis pas een halfjaar in exploitatie is. Dat zal bier ook ge
beuren. Maar natuurlijk is er een overgangstijd en alle ver
andering is moeilijk. Men kan niet zeggen dus, dat die ƒ41000,
die gebleken zijn geen ƒ41000 te zijn, de som is, die door de
slagers moet worden betaald. Want hetgeen daarvan moet
worden afgetrokken voor kostendie zij nu moeten betalen
voor wat aan het abattoir tegen betaling van slaehtloon wordt
verkregen, is niet gering; vooral niet wanneer de hoogere
eischen welke overeenkomstig de hinderwet door Burg. en
Weth., niet door den Raad, dien ik er echter wel in zou willen
kennen, worden opgelegd, er bij komen, Die eischen zullen
zeer kostbaar zijn. Ik geloof dus dat van die 41000 nog
a.1 heel wat af gaat, zoo er al iets van overblijft.
Nu kom ik tot de slachtloonen
Het zou kunnen zijn dat als de berekeningen van de tegen
standers juist waren, die echter, zooals ik heb aangetoond,
niet juist zijn, de slagers een groot deel van die loonen ver
halen zouden op de vleeschverbruikers. Wat zullen de slagers
dan meer kunnen eischen voor een pond vleesch De bereke
ning is in het rapport van den heer de Jong zóó duidelijk
gemaakt, dat ik mij niet kan begrijpen, hoe men daaraan
nog kan twijfelen.
Er zal worden berekend 2.90 per rund, 1.50 per varken.
Nu heeft een koe gemiddeld, laat ons aannemen, 450 pond
slachtgewicht. Nemen wij nu aan dat niet ƒ2.90 maar ƒ4.50
aan slaehtloon werd gevorderd, hoeveel zal dan het vleesch
duurder moeten worden? Eén cent per pond! Dat is eene
eenvoudige rekensom Dus bij een slaehtloon van 2.90 per
rund, slechts 7eTrv cent per pond. Stel dat de slagers die ver
hooging door de consumenten ten volle moesten laten betalen,
dan zouden zij aanzienlijk profiteeren, want het is bekend
dat er gearrondisseerd wordt bij verhooging, en dat van
1 cent ten minste 5 cent wordt gemaakt om een rond cijfer
te maken.
Zoo gaat het ook bij het duinwater. In een arbeiders
woning kost het duinwater 4.50. De eigenaar van het
huisje verhoogt daarom de huur met tien cents per week,
d. i. hij ontvangt 5.20 per jaar terug en steekt dus nog
0.70 per jaar van elk huisje in den zak.
Ik geloof echter niet, dat die verhooging van de vleesch-
prijzen noodig zal zijn, omdat tegenover die slachtloonen voor
de slagers zooveel voordeelen staan, en de concurrentie zal
dit wel beletten. Het is juist het eigenaardige van dit voorstel,
dat noch de ingezetenen, nóch de slagers er schade bij zullen
hebben.
Dat de slachtloonen in Rotterdam lgger zijn, is gemakkelijk
te begrijpen. Vooreerst heeft men daar geen koelhuis, ten
tweede heeft Rotterdam een enormen exporthandel. Alleen
van die export-slagerij ontvangt Rotterdam jaarlijks 50.000.
Wanneer uitvoering wordt gegeven aan het plan om die
export-slagerij over te brengen naar den Hoek van Holland,
dan zullen de slachtloonen ook moeten worden verhoogd; op
de eene of andere wijze zal men die 50,000.moetenterug-
vinden; en wordt bovendien nog tot de oprichting van een
koelhuis overgegaan, dan zullen de slachtloonen wellicht nog
veel hooger worden dan hier.
Wat ik van de runderen zeide is ook toepasselijk op de
varkens. Van varkens zal worden geheven een slaehtloon van
1.50, wat volgens het rapport van den heer de Jong zonder
eenig bezwaar verhoogd kan worden tot 1.80. Nemen wij
nu aan dat het maximum van ƒ1.80 zal worden geheven, dan
zal het pond varkensvleesch nog niet één cent duurder wor
den, slechls t9t cent, en bij een slaehtloon van ƒ1.50 per
varken, zooals wordt voorgesteld, slechts f cent.
Nu leert de ervaring overal elders, dat altijd de kosten
van een abattoir volkomen gedekt worden door de slachtloo
nen en door andere ontvangstenzooals door den verkoop
van ijs en mest en ik weet niet wat al meer daar wordt ver
kocht. Maar dat alles levert te samen zooveel op, dat de uit
gaven voor het abattoir volkomen zijn gedekt.
Nu verwijten, niettegenstaande deze eenvoudige en juiste
berekening, de tegenstanders van het plan ons, dat wij er
kunststukjes op na houden. Maar; en vooral nu ik gehoord
heb van den heer den Houter, dat men er eene politieke
quaestie van maakt, nu vraag ik, of de tegenstanders zei ven
werkelijk geen kunststukjes gebruiken? Want wat doen zij?
Zonder zelfs een enkele poging aan te wenden om de nuch
tere cijfers, die ik aangaf, en onze zeer juiste rekening te
bestrijden, prediken zij aan alle ingezetenen, dat als de Ge-,
meenteraad en nu noem ik letterlijk de woorden, die in hunne'
nota voorkomen een abattoir gaat oprichten, men met het
gelei van een deel der burgerij op eene onverantwoordelijke
wijze speelt. Ik kan mij dat denken als een politieke zet;
maar het is een onwaardige zet, als dat voorkomt in een der
gelijk stuk van raadsleden uitgaande Verder treedt men niet
beschuldigend doch vriendelijk waarschuwend op; men zegt dat
men toch de tering naar de nering moet zetten, alsof dit in Leiden
in het geheel niet wordt behartigd! De opruiende be
schuldiging dat wij, een abattoir oprichtende, op onverant
woordelijke wijze spelen met het geld van een deel der bur
gerijdie alleen wordt gedaan om de burgerij op te hitsen,
vind ik beneden de waardigheid van den Raad en zal er dus
niet op ingaan. Maar ik moet wel zeggen, dat het is eene vol
maakt onjuiste bewering, dat hier de tering niet naar de
nering wordt gezet. Het kan zijn nut hebben voor de burgerij,
dat die bewering eens wordt tegengesproken.
Te Leiden is de inkomsten-belasting het laagst van alle
groote gemeenten in ons vaderland. Evenzoo is de prijs
van het gas, al hebben we dien met een hal ven cent ver
hoogd, het laagst van alle gemeenten in ons landin Utrecht
zelfs, dat ons eerst op zijde was, heeft men met 1 cent ver
hoogd, dus den gasprijs op 6 cent gebracht. De schoolgelden hier
zijn billijk en zeer laag. Op die gronden acht ik het werkelijk een
ramp voor onze gemeente, dat Raadsleden durven zeggen, dat
wij met het geld der burgerij spelen op onverantwoordelijke
wijze en niet de tering naar de nering zetten. Wij hebben de
laagste inkomstenbelasting, lage schoolgelden, zoo weinig moge
lijk voor het gas te betalenen niettegenstaande dat, durft deze
Raad, gelukkig, van tijd tot tijd groote uitgaven te voteeren in
het belang van de burgerij en van de gemeente. En waar nu
de heeren durven klagen over achteruitgang in de bevolking,
daar kan ik hen geruststellen door de inededeeling, dat dit
niet waar isen omtrent den achteruitgang van bet belast-