76
DONDERDAG 27 SEPTEMBER 1900.
Dat is niet te combineeren. Bet eerste moet afgedaan zijn,
dus dat voorstel kan pas aan de orde komen, wanneer het abat
toir-plan zal zijn verworpen En dan zal ik gaarne, overeen
komstig bet reglement van orde, toelaten, dat de heer den
Bonter meer dan tweemalen spreekt. Maar overigens weten
de heeren, dat ik nooit heel streng ben op dat punt, dus ik
geloof, dat de heer den Bouter daarover niet zal hebben te
klagen.
De heer bf.n Houter Bet gaat hier niet om den knikker,
maar om het recht van het spel. Bet gaat m. i. niet aan, om
ons voorstel in tweeën te splitsenmisschien zoudt u dat
langs een spitsvondigen weg wel in drieën of vieren kunnen
doen. Er is voorgesteld, dat de Raad dit voorstel zal ver
werpen en niet daarna, maar daarmede in verband staande,
Burg. en Weth. zal uitnoodigen nadere gegevens te ver
strekken. Die twee zaken maken één voorstel uit, en ik moet
doen opmerken, dat ik als een der voorstellers van mijn
voorrecht wensch gebruik te maken.
De Voorzitter. Wanneer ik goed Bollandsch kan lezen is er
uit het voorstel niets anders te maken, dan dat de heeren
het voorstel van Burg. en Weth tot oprichting van een abat
toir willen verwerpen.
De heeren hadden natuurlijk eene andere uitdrukking kun
nen bezigen en kunnen voorstellen bijv. om inmiddels niet
met de behandeling van het voorstel van Burg. en Weth.
voort te gaan. Dan zou het eene motie zijn geweest.
De heer oen Bouter. Boe aangenaam het mij ook was den
heer Aalberse na zijne lange afwezigheid hier weder te mogen
begroeten, doet het mij toch leed dat hij over deze zaak denkt
zooals hij straks heeft uitgesproken, en voor welke meening
hij rond als een man is uitgekomen. Al is zijn besluit nu niet
zooals ik had verwacht, ik kan niet anders dan hulde brengen
aan de openhartigheid waarmede hij dit besluit heeft te kennen
gegeven.
Bij heeft het daarbij noodig geoordeeld de politieke quaestie
aan te roeren.
Toen ik straks de politieke quaestie voorbij gingdeed ik
dit niet, omdat er aan de zaak geen politieke kant is, maar
omdat ik meende, dat het praktischer was die zijde van het
vraagstuk thans niet te behandelen. Ter gelegener tijd zal ik
gaarne met den heer Aalberse die politieke zijde bespreken;
ik boud mij hier aan het lirige sale en familie.
De heer Aalberse heeft opgemerkt dat deze zaak wel degelijk
stond op het Duitsche katholieke program. Ik breng gaarne
hulde aan dat program, maar hij zal mij toestemmen, dat wat
voor de Duitsche katholieken aanbevelenswaardig is, nog niet
speciaal voor Bollandsche toestanden berekend is, zoodat hier
eene aanhaling van het Duitsche program voor ons vaderland,
mij niet zoo heel afdoende voorkomt.
De heer Aalberse heeft verder twee praktische bezwaren in
het midden gebracht. De vraag: zal de keuring van vleesch
scherper en beter worden door de oplichting van een abat
toir, door ons ontkennend beantwoord, heeft hij bevestigend
beantwoord.
Nu is het wel merkwaardig dat de cijfers door den keur
meester in zijn rapport genoemd zoo uiteenloopen. De heer
de Jong heeft 30 keurmeesters noodig voor de stad en slechts
5 voor het abattoir. Dat is eene beschouwing die ik werkelijk
niet begrijp, want de afstanden zijn hier toch zoo groot
niet. En de opmerking van den heer Aalberse, dat vele slagers
hunne slachtplaats niet bij hun winkel hebben, moge waar
zijn voor de runderslagers, voor de meeste spekslagers geldt die
opmerking niet.
Dat de keuring in Amsterdam en Rotterdam, waar een
abattoir bestaat, niet zoo scherp is als hier, blijkt wel uit het
feit door den heer de Lange aangehaald, dat vleesch, hier
afgekeurd, naar Amsterdam gaat. Zulke feiten moeten den heer
Aalberse tot nadenken dwingen.
Boe is het ook mogelijkterwijl nu met vier keur
meesters de stadsdienst wordt gedaan, met één keurmeester
meer den stadsdienst waar te nemen en het abattoir zelf
ook te bedienen?
De heer Aalberse stelt de quaestie van de keuring een
zijdig voor. Wat mij getroffen heeft is de betrekkelijke achte
loosheid, waarmede de keuring in een abattoir plaats heeft,
waar de keurmeester van het eene beest naar het andere
gaat, die daar naast elkander hangen. Wanneer de keur
meester echter de straat eens op loopt en zich verfrischt,
wordt zijn hoofd weer helder en kan hij opnieuw nauw
keurig kijken. Maar gaat hij langs eene rij, waar de beesten
naast elkaar hangen, dan blijft de keuring niet voldoende.
De ondervinding heeft geleerd, dat inderdaad Amsterdam en
Rotterdam in dat opzicht bij Leiden ver achter staan.
Dat de frauduleuse invoer van vleesch niet zou toenemen,
begrijp ik ook niet; het verwondert mij dat de.heer Aalberse
dit niet inziet Dat abattoir zal dan den slagers ongevèer
40 000.kosten, en dan is toch heusch niet te verwon
deren, dat sommigen er niet tegen zullen opzien om te
trachten op andere wijze dat geld terug te krijgen. Die
menschen moeten al te groote onkosten maken, dan dat
niet sommigen van hen zouden probeeren zichzelf daarvoor
schadeloos te stellen. Zij hebben alle recht en reden tot
klagen over onbillijke behandeling. Die kosten komen voor
ieder hunner gemiddeld neer op ongeveer ƒ400.en daarbij
moet niet worden vergeten, dat ongeveer 200,000 kilo vleesch
wordt ingevoerd, waarvan bijna geen keurloon geheven wordt.
Bet is dus waarlijk niet te verwonderen, dat de slagers
zeker niet met hart en ziel zullen medewerken om de ver
ordening te handhaven. De ondervinding leert dat er altijd
lieden zijn die zoeken eene wet te ontduiken en dat waar
's morgens eene nieuwe bepaling werd ingevoerd, 's avonds
reeds de tegenstanders middelen beramen om door de mazen
van het net heen te sluipen. Wij zijn geen Pruisen en laten
ons niet massregeln; dat doen wij gelukkig hier nog niet.
De heer Aalberse beroept zich op den grooten Thomas,
dat het particulier belang bij het algemeen belang moet ach
terstaan. Ik ben dat geheel eens, maar wensch daarbij te
wijzen op eene andere uitspraakniet van een heilige, maar
van iemand, wiens opinie deze week nog is gereleveerd door
den voorzitter der volksvergadering. Deze haalde aan de woorden
van den heer Oppenheim, waarin wordt erkend dat overheids
bemoeiing is een vergif, en hoe minder dat vergif wordt
toegepast hoe beter. Bet kan een enkele keer noodig zijn
maar dan moet dat met groote omzichtigheid geschieden en
door daartoe bevoegden worden toegediend. 1 'at is eene uit
spraak, die wij ook in ons geheugen mogen houden. Bet
algemeen belang gaat voor het particulier belang, mits men
maar kan aantoonen dat het onafwijsbaar noodig is en tegen
over anderen billijk en niet ingrijpt in het georganiseerde
bedrijf. En hier kan niet worden aangetoond, dat het onaf
wijsbaar noodig is. want wij weten, dat de keuring hier uit
stekend is. En wat er aan ontbreekt kan door eene betere
lokaliteit en een paar keurmeesters meer zeer worden ver
beterd. En ook de slachtplaatsen zullen moeten worden
gewijzigd.
Wat betreft de onbillijkheid en onrechtvaardigheid alle
andere bedrijven laten wij stil intact. Nooit is gebleken, dat
Burg. en Weth. daarom veel maalden; alleen de slagers moeten
het ontgelden, en dat is in de grootste mate onbillijk. Eerst
had moeten worden nagegaan of de slacht plaatsen te verbeteren
waren. Dat hadden wij moeten doenen nu dat niet is ge
daan, zijn wij moreel niet gerechtigd om te zeggen: uwe
slagerijen zijn zoo slecht, dat tot de oprichting van een abat
toir moet worden overgegaan. Eerst hadden wij moeten zeggen
zoo moeten de slagerijen zijn ingericht en wanneer dit geen
gevolg had, zou de tijd aangebroken zijn om met een voorstel
te komen tot oprichting van een abattoir. Maar wetende dat
die oprichting toch in de lucht hing, is het niet te verwon
deren, dat de slagers niet bijzonder toeschietelijk waren om
zich groote onkosten te getroosten.
De Voorzitter. Een enkel woord nog naar aanleiding van
hetgeen door den heer den Bouter is gezegd.
Wij zouden wellicht nog wel twee da^en kunnen praten
wanneer wij hier nog eens al de argumenten vóór en tegen
een abattoir wilden herhalen. Maar op iets moet ik toch
wijzen, nl. dat die vrienden van den heer den Bouter heel
zonderlinge merischen zijn. Zoodra de Raad besloten heeft tot de
oprichting van een abattoir over te gaan, zullen die men-
schen, volgens den heer den Bouter, op de loer gaan liggen
om te ontdekken waar zij door de mazen van de verorde
ning kunnen heensluipen. Voor dergelijke menschen is scherpe
controle op hun bedrijf toch wel noodig, een bedrijf zoo
nauw in verband staande met de volksgezondheid.
Bet is eigenaardig dat in de nota van de 5 raadsleden
die eigenlijk niets nieuws zegt, dat zal de heer den Bouter
mij wel toegeven, - en waarin ik zeer goed herken de
bekwame, talentvolle hand die alle bezwaren weet te con-
contreeren en daarop de donkerste schaduw weet te doen
vallen de heeren het noodig vinden te zeggendat zij
werkelijk de eischen der hygiene in het belang van de volks
gezondheid willen verhoogen. Dat was zeer noodig te zeg
gen, wanneer men ziet, dat het stuk is geteekend ook door
den heer den Bouter, die zonder twijfel een voorstander is
van de hygiëne. Want wanneer ik de heftige bestrijding van
een abattoir lees, zou men er aan gaan twijfelen of de
onderteekenaars wel zulke vrienden zijn van goede iiygiènische-
toestanden als zij zei ven beweren.
Ook in den medischen kring waarvan wij een adres heb
ben ontvangenwordt het groote nut van ons voorstel op
gronden van de hygiëne erkend. En ook in het adres, heden
ingekomen, worden die gronden beaamd. Daarin wordt ook
gezegd, dat de hygiënische voordeelen van zulk eene inrich
ting, mits daaraan verbonden worde eene vleeschhal, ontwij
felbaar zijn.
Maar dan komen de finaneieele bezwaren. Adressanten zijn