88 geven, alvorens tot de opneming dezer zinsnede in de veror dening te besluiten. Art. 13 2e lid. De commissie zou voor «behoort te ge schieden" liever lezen «geschiedt." Bij de voorgestelde redactie zou de meening kunnen rijzen, dat het college en niet de behandelende geneesheer had te beslisssen, of de vaccinatie aan de woning van den patient moest geschieden. Art. 14. Het schijnt noodig, dat de commissie voor het onderzoek wete, welke Stadsgeneesheer telkens is aangewezen. Daartoe verdient het naar het oordeel onzer commissie aan beveling, in dit artikel een zinsnede op te nemen, waarbij aan den secretaris van het College van Stadsgeneesheeren wordt voorgeschreven van die aanwijzing tijdig kennis te geven aan Burgemeester en Wethouders. De commissie voor de huishoudelijke verordeningen heeft de eer deze opmerkingen aan Uwe aandacht aan te bevelen. De Commissie voornoemd, Fockema Andreae, Voorz. T. Zaaijer. Th. W. Van Uidtii be Jeude. De ontworpen Verordening strekt ter vervanging van de verordeningen van 19 September 1854 (Gem.bl. n°. 4), '23 Sep tember 1854 (Gem.bl. n°. 5) en 15 April 1871 (Gem.bl. n°. 8). Eene afzonderlijke verordening, regelende den dienst van de Stads-Chirurgijns te Leiden, heeft haar reden van bestaan verloren, nu alle Stadsgeneesheeren op één na zoowel met de genees- als met de heelkundige armen-praktijk zijn belast. In hoofdzaak beoogt de herziening een eenvoudiger en tevens gemakkelijker te controleeren regeling van de voor waarden, waaronder van gemeentewege kosteloos genees- en heelkundige hulp wordt verstrekt. Terwijl tot dusverre koste- looze genees- en heelkundige hulp werd verstrekt op vertoon zoowel van een door de kerkelijke armverzorgers afgegeven briefje als van een bewijs van onvermogen, afkomstig van den Heer der Gebuurte, waarin de zieke woonachtig is, zal zoodanige hulp in den vervolge alleen worden verstrekt aan hen, die daarop krachtens een door Burg. en Weth. afgegeven bewijs aanspraak kunnen maken. Voorts hebben wij uit de thans voorgedragen verordening laten vervallen den eisch, gesteld bij de Verordening van 15 April 1871, «betreffende het verkrijgen der genees- of heelkundige hulp te Leiden," «dat de persoon of hoofden en leden van het huisgezin (moeten) zijn gevaccineerd." liet komt ons met het College van Stadsgeneeskundigen voor, dat deze zijdelingsche vaccinedwang in een verordening, beoogende de kostelooze geneeskundige verzorging van onvermogende medeburgers, minder op zijn plaats is. Eindelijk is de nieuwe verordening, waarin thans alles is opgenomen wat op dezen tak van dienst betrekking heeft, in de artt. 15 en 16 aangevuld met de nieuwe verplichtingen, welke tijdens de latere jaren bij andere verordeningen aan de Stads geneesheeren zijn opgelegd, terwijl daarin tevens aan het slot cenige bepalingen zijn opgenomen betreffende het «College van Stadgeneesheeren," een lichaam, dat wel reeds be stond, maar welks bestaan nog bij geene verordening offi cieel was gesanctioneerd. Met den inhoud der verordening, zooals die hierbij aan Uwe Vergadering wordt overgelegd, kan het College van Stads geneesheeren zich geheel vereenigen. Naar aanleiding van de door de Commissie voor de Huis houdelijke Verordeningen gemaakte bedenkingen wenschen wij echter nog het volgende op te merken: Ad. art. 3. Wij deelen geheel het gevoelen van de Com missie omtrent de waarde, aan den voorgeschreven eed toe te kennen. Alleen merken wij op, dat die bezwaren tegen eiken eed kunnen worden ingebracht. Waar wij intussclien aan het behoud van den eed, welks formulier reeds belangrijk door ons werd bekort, weinig waarde hechten, laten wij gaarne aan Uwe Vergadering de beslissing over, of art. 3 al dan niet in de verordening zal worden gehandhaafd. Ad. art. 4. Tegen de overneming van de hier door de Com missie aangegeven wijziging maken wij bezwaar omdat de beoordeeling, welke ingezetenen al dan niet op kostelooze geneeskundige hulp aanspraak kunnen maken, o. i. meer tot de competentie van het College van Burg. en Weth. dan van den Burgemeester alleen behoort. Bezwaren, als waarop door de Commissie wordt gedoeld, doen zich in de praktijk niet voor, omdat in dergelijke spoedeischende gevallen steeds on verwijld, behoudens de nadere goedkeuring van het College, wordt gehandeld. Ad. art. 6. Aanvankelijk waren wij evenals de Commissie van oordeel, dat de Stadsgeneesheei en zich altijd het be doelde bewijs moesten doen vertoonen. De woorden «zoo noodig" kwamen dan ook in ons oorspronkelijk ontwerp niet voor.' Zij werden echter op verlangen van het College van Stadsgeneesheeren door ons ingelascht, daar het door

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1900 | | pagina 4