62
N°. 174. Leiden, 18 Juli 1900.
Naar aanleiding van nevensgaand verzoek van P. E. Schotel
geven wij Uwe Vergadering in overweging aan adressant
billijkheidshalve restitutie te verleenen van het over het
laatste kwartaal voor zijn dochter Marie, eertijds leerlinge
der Hoogere Burgerschool voor Meisjes, betaalde schoolgeld,
ten bedrage van 15.—aangezien deze de school op 30
April 11. wegens ziekte heeft moeten verlaten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Edelachtbaren Raad der
Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen P. E. Schotel,
Gepens. O. I. Ambtenaar, wonende te Zoeterwoude,
dat hij blijkens hierbij overgelegde kwitantie van den Ge
meente Ontvanger te Leidenheeft betaald de som van f 60
ter zake van schoolgeld voor zijne dochter Marie als leerlinge
op de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden
dat zijne hierbovengenoemde dochter wegens ziekte van af
ultimo April jl. de school verlaten heeft,
weshalve hij beleefd de vrijheid neemt zich tot UwEdel-
aehtbaren te wenden met het verzoek hem de som van f 15
voor het kwartaal Juni, Juli, Augustus te willen restitueeren.
Hetwelk doende,
P. E. Schotel.
Haagweg, 4 Juli 1900.
No. 175. Leiden, 18 Juli '1900.
Aangezien bij ons College evenmin als bij het Hoofd der
Schoolwiens advies wij hierbij mede overleggenbezwaar
bestaat tegen het door J. M. Mazurel gevraagd ontslag als
3e onderwijzer, geven wij Uwe Vergadering in overweging
aan J. M. Mazurel op zijn verzoekmet ingang van 1 September
a. s., eervol ontslag te verleenen als 3en onderwijzer aan de
openbare school der 3e klasse n°. 3.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
loeiden, 10 Juli 1900.
Ter voldoening aan uwe apostille van 9 Juli, n°. 2676,
heb ik de eer CJ te berichtendat bij mij geen bezwaar be
staat tegen het verzoek van den heer j. M. Mazurel, om
tegen 1 Sept. a. s. een eervol ontslag te bekomen uit zijne
betrekking van derden onderwijzer aan de openbare school
der derde klasse n°. 3 in deze gemeente.
Het Hoofd aan de school voorn.
J. Wuijster
Aan den Heer Burgemeester van Leiden.
Leiden, 7 Juli 1900.
Edelachtbare heeren,
Ondergeteekende onderwijzer aan de openbare school 3e klasse
n°. 3, verzoekt tegen den len September eervol ontslag uit
zijne betrekking, wegens vertrek naar 's-Gravenhage. Ik ver-
blijve met verschuldigden eerbied
Uw dienstw. dien.,
J. M. Mazurel.
N°. 17G. loeiden, 16 Juli 1900.
De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen
dat zij tegen de in hare handen gestelde rekening van de
Stedelijke Werkinrichting over het jaar 1899, geene beden
kingen heeft.
Zij adviseert U die rekening goed te keuren:
in ontvangst op f 14771.00s
in uitgaaf op 14229.055
sluitende met een batig saldo van 541.95
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 177. Leiden, 24 Juli 1900.
Onder overlegging van nevensgaand verzoek van J. Roma-
nesko, hebben wij de eer Uwe Vergadering mede te deelen,
dat tegen den bouw van het door adressant gewenschte
schuurtje bij ons geenerlei bezwaar bestaat.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging aan
J. Romanesko de bij art. 3b der bouwverordening vereischte
vergunning te verleenen tot het bouwen van een houten
schuurtje, overeenkomstig de overgelegde teekening, achter
zijn pand aan de Rijnkade, n°. 6.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad te Leiden.
EdelAchtbare Heeren!
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen
J. Romanesko, wonende alhier,
dat hij achter zijn pand aan de Rijnkade n°. 6, te Leiden,
voor den aldaar bestaanden ijskelder een schuurtje wenscht
te plaatsen van hout, echter op steenen voeting en vloer en
met pannen gedekttot het bergen van gereedschappen en
manden, ten behoeve van bedoelden ijskelder en ook voorde
berging van cokes en turf voor huishoudelijk gebruik
dat bedoeld schuurtje volgens bijgaande schetsteekening
rondom meer dan 10 Meter van belendende perceelen ver
wijderd is, doch hij ingevolge art. 3b van de verordening
op het bouwen en sloopen, beleefd Uwe toestemming ver
zoekt tot het bouwen daarvan.
't Welk doende
J. Romanesko.
Leiden, 14 Juli 1900.
N°. 178. Leiden, 25 Juli 1900.
Door de Directie der Leidsche Duinwater-Maatschappij is
ons medegedeeld, dat die Maatschappij ten gevolge van het
steeds toenemend duinwaterverbruik in deze gemeente be
hoefte heeft aan de beschikking over nieuwe duingronden
op bijgaande schetsteekening met paars aangeduid.
Aangezien de terreinen, thans reeds bij de Maatschappij
in gebruik, destijds op verlangen der Regeering niet aan de
Maatschappij maar aan de gemeente Leiden in erfpacht zijn
uitgegeven, zullen ook weder de nieuwe gronden door de
gemeente moeten worden aangevraagd. De deswege door de
gemeente verschuldigde canon zal haar dan weder jaarlijks
door de Maatschappij worden gerestitueerd.
Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging ons
College te machtigen aan de Regeering de uitgifte in erf
pacht aan de gemeente Leiden, ten behoeve der Leidsche
Duinwater-Maatschappij, aan te vragen van de perceelen
duingrond, kadastraal bekend onder Sectie A Nis. 4197,
4242, 4244 tot en met 4247 4255 4256 4258 4474 4472,
4473, 4717, 4718, 6977 tot en met 6981, 4269 tot en met
4275, 4277 tot en met 4281, 4283 4285 tot en met 4287,
4727 tof en met 47296987 tot en met 6991alle geheel
en Nis. 4719, 4720, 6974, 7167, alle gedeeltelijk, gemeente
Katwijk, ter gezamenlijke grootte van 24 H.A. 66 A.
en 75 c A.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 179. Leiden, 26 Juli 1900.
Wij hebben de eer U hierbij aan te bieden de ons door
den Gemeente-Ontvanger, ingevolge art. 215 der Gemeente
wet, overgelegde rekening van de ontvangsten en uitgaven
der gemeente over het jaar 1899, met bijbehoorende bescheiden.
Blijkens die rekening hebben de ontvangsten bedragen
f 1.099831.455 en de uitgaven ƒ1.103202.785, zoodat het jaar
'1899 een nadeelig slot heeft opgeleverd van 3371.33.
Voor eene juiste beoordeeling van deze cijfers wijzen wij
er echter op dat ook in het dienstjaar 1899 geen aankoop van
inschrijvingen op het Grootboek der Nat. Werk. Schuld heeft
plaats gehad uit die ontvangstenwelke uit haren aard
voor belegging bestemd waren, doch dat evenmin tot geld-
leening is overgegaan voor buitengewone werken, waarvan
de kosten uit leening moeten worden gevonden. De blijvend
hooge koers der geldmarkt leidde er toe die kosten voorloopig
te bestrijden, in de eerste plaats uit de beschikbare sommen,
voor belegging bestemd, en vervolgens uit de opbrengst van
eene tijdelijke kasgeldleeningwelke voor korten termijn kan
worden aangegaan.
In de ontvangsten van de rekening komen daarom de navol
gende sommen voor, welke hadden moeten worden belegd:
Hoofdstuk V art. 1.
Koopsom van de V leer est eegf 1500.—
Koopsom van de Bethlehemskerk4000.
Hoofdstuk V art. 4.
Aflossing van kapitaal der Stedelijke Gasfabriek 21905.
Hoofdstuk V art. 5.
Afkoopsom van de erfpacht voor de Vrouwevaart
van banwerk en van renten van voorgeschoten
kapitaal (riemtalen en bottingen)1692.665
Transporteeren 29097.665