GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
49
IKGEKOME^ STUKKEI.
N°. 129. Leiden, 25 Mei 1900.
Tegen den ingedienden suppletoiren staat van begrooting
van de Stedelijke Werkinrichting heeft de Commissie van
Financiën geene bedenkingen.
Zij stelt daarom voor tot goedkeuring van dien staat over
te gaan.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
No. 130. Leiden, 25 Mei 1900.
Tegen de in hare banden gestelde rekening van de dienst
doende Schutterij, over het jaar 1899, bestaan hij de Com
missie van Financiën geene bezwaren.
Zij heeft de eer U mitsdien te adviseeren die rekening
voorloopig vast te stellen:
in ontvangst ad f 10229.84s.
in uitgaaf ad 10229.84s.
Sluitende quitte.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
No. 131. Leiden, 25 Mei 1900.
De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen
de rekening en verantwoording van Commissarissen der
Stads-Bank van Leening over het jaar 1899, blijkens welke
de exploitatie gedurende dat jaar een nadeelig saldo van
f 593.55s heeft opgeleverd.
Zij stelt IJ voor die rekening goed te keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
No. 132. Leiden, 28 Mei 1900.
Wij hebben de eer U hierbij over te leggen het laatste ge
deelte van het kohier der plaatselijke directe belasting voor
1900, bevattende de wijken 8, 9, 10, 11 en 12, waarvan de
proefdrukken aan de Raadsleden Worden toegezonden.
Bij onveranderde vaststelling van deze wijken, zal het be
lastbaar inkomen bedragen f 6.599.109.
Aangezien op de begrooting voor 1900 op eene ontvangst
van f 147256.is gerekend, waarbij 5% moet worden gevoegd
voor kwade posten volgens art. 1 der Verordening, zal een
bedrag van f 154.618.80 moeten worden ontvangenovereen
komende met eene heffing van 2.343% van het belastbaar
inkomen.
Wij geven U thans in overweging tot vaststelling van het
kohier over te gaan en het percentage te bepalen op 2.35.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 133. Leiden, 26 Mei 1900.
De Commissie van Financien heeft de eer U mede te deelen,
dat zij tegen den in hare handen gestelden suppletoiren be-
begrootingsstaat en staat van af- en overschrijving van het
H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis, dienst 1899, geene be
denkingen beeft.
Zij stelt li voor beide staten goed te keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 134. Leiden, 1 Juni 1900.
Naar aanleiding van nevensgaand adres van C. D. A. Wernas
geven wij Uwe Vergadering in overweging aan adressant terug
betaling van schoolgeld te verleenen ten bedrage van f 2.60,
aangezien zijn zoon wegens vertrek uit de gemeente het on
derwijs aan de Jongensschool, 2e klasse, sinds 24 April niet
meer heeft gevolgd.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 15 Mei 1900.
Aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
EdelAchtbare Heeren.
Geeft met den meest verschuldigden eerbied te kennen.
Wernas, C. D. A.beambte Staatsspoor, gewoond hebbende
aan den Vestwal N°. 10 boven
dat adressant overgeplaatst is naar Zwolle, en daar zijn
zoon de school van den heer van Wijk einde April verlaten
heeft.
Redenen waarom hij Uw EdelAchtbare beleefd verzoekt het
schoolgeld van de vorige maanden terug te mogen ontvangen.
liet welk doende,
C. D. A. Wernas.
N°. 135. Leiden, 1 Juni 1900.
Wij geven Uwe Vergadering in overweging gunstig te be
schikken op bijgaand adres van C. M. van der Lee, houdende
verzoek om vrijstelling van de betaling van schoolgeld over
het 4e kwartaal voor zijn zoon Jacob, vroeger leerling van
de Hoogere Burgerschool voor Jongens, aangezien ons bij
onderzoek gebleken is, dat deze de school verlaat om elders
in een andere richting te worden opgeleid.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Noordwijk-Binnen, 19 Mei 1900
Aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
Geeft met gepasten eerbied te kennenC. M. van der Lee,
te Noordwijk-Binnen, dat zijn zoon Jacob, leerling der II. B. S.
voor Jongensde school zal verlaten met 't einde van het derde
kwartaal.
Derhalve hij beleefdelijk ontheffing verzoekt van betaling
van 't laatste kwartaal.
't Welk doende
C. M. van der Lee.
No. 136. Leiden, 1 Juni 1900.
Sinds den laatsten grooten brand, welke op 25 Maart jl. in
deze gemeente heeft plaats gehad, en het spoedig daarop ge
volgd onderzoek van de groote stoombrandspuit door den
ingenieur van het stoomwezen, is de noodzakelijkheid van de
aanschaffing van nog een tweede groote stoombrandspuit ge
bleken. Niet alleen toch heeft het grondgebied onzer gemeente
in 1896 zoodanige uitbreiding ondergaan, dat het bezit van
slechts één groote en één kleine stoombrandspuit niet over
matig kan worden geacht, maar bovendien begint de groote
stoomspuit, na 27 jaren te hebben dienst gedaan, gebreken
te vertoonen, welke het niet raadzaam maken zich geheel
op deze machine te verlaten. Zoo zijn onlangs na afloop van
den brand op den Nieuwen Rijn de vlampijpen gesprongen,
tengevolge waarvan de spuit 21 dagen buiten gebruik moest
worden gesteldterwijl bij het kort daarop ingesteld onder
zoek van den ingenieur van het stoomwezen bleek dat de
dikte van de ketelplaat zoodanig is afgenomen, dat de groote
spuit bij geregeld gebruik nog slechts eenigen tijd zal kunnen
dienst doen, en dan zal moeten worden afgekeurd.
Onder deze omstandigheden schijnt het ons noodzakelijk
dat aanstonds tot de aanschaffing van een nieuwe stoomspuit
worde overgegaante meer daar het daarvoor benoodigde
bedrag van 6300.uit den post voor Onvoorziene Uitgaven
zal kunnen worden gekweten en dus geene leening daarvoor
zal behoeven te worden aangegaan.
Die aanschaffing heeft bovendien nog dit groote voordeel,
dat de bestaande groote stoomspuit dan tot reserve-spuit zal
kunnen worden bestemd en als zoodanig waarschijnlijk nog
geruimen tijd zal kunnen dienst doen En zij zal dan niet
alleen de nieuwe spuit bij het gewone jaarlijksche onderzoek
kunnen vervangen, maar bovendien zal bij groote branden
van de drie spuiten tegelijk kunnen worden gebruik gemaakt.
Wat nu de soort machine betreft, welke zal moeten worden
aangeschaftuit het daaromtrent door ons ingesteld onderzoek
is ons gebleken, dat de automobielspuiten vooralsnog geen
aanbeveling verdienen. De behoefte aan voortdurend en zeer
geoefend toezicht, de gevoeligheid van den motor voor kleine
storingen, het groote kracht verlies van den motor bij de minste
ondichtheid der kleppen, in één woord de weinige betrouw
baarheid der automobielspuiten bij den tegenwoordigen stand
der industrie, zijn even zoo vele bezwaren, waarom voorals
nog van de aanschaffing van een automobielspuit behoort te
worden afgezien.
Evenmin achten wij vervoer door stoomkracht aan te bevelen,
omdat met het stoomstoken te veel tijd verloren gaat en ook
deze machines een uiterst bekwaam bestuurder behoeven,
die in een stad*met vrijwillige brandweer niet zoo licht kan
worden gevonden.
Om deze redenen komt ons aankoop van een door paarden
te vervoeren stoomspuit vooralsnog het meest gewenscht voor.
Wat eindelijk de standplaats van de nieuwe spuit betreft,
zoo schijnt ons het taplokaal aan de St. Jacobsgrachtwaar