DONDERDAG 19 APRIL 1900. 39 2 kamertjes, en één hok, zooals ik het wel noemen mag, dat j dienst doet als dienstbodenkamer. Het is dus geen luxe als hij vraagt om meer ruimte. Wan neer nu bij den herbouw de door hem gevraagde hoogte wordt toegestaan, dan zal hij daardoor er bij krijgen 2 kamers op de derde verdieping, en nog ruimte beschikbaar blijven om eenige goederen te bergen, die noodzakelijk moeten geborgen worden. Het voldoen aan het nu ingediende verzoek kan toch, dunkt mij, niet zulk een bezwaar opleveren, omdat de beide naast gelegen panden dezelfde hoogte hebben, nl. van 9.90 M. a 10 M. Het zal voor licht of lucht er dus weinig aan afdoen, of het tusschen gelegen pand met 75 c.M. wordt verhoogd; waardoor het dezelfde hoogte krijgt als de twee andere pan den. Ik geloof niet, dat daardoor klachten in het leven zullen worden geroepen over het benemen van licht of lucht. U hebt ook gezegd, M. d. V., dat wij de verordening wel j kunnen verscheuren wanneer telkens afwijkingen worden toe- J gelaten. Maar de slotbepaling van art. 11 zegt toch: »in alle overige gevallen kan alleen met toestemming van den Ge meenteraad het maximum worden overschreden." Deze bepaling is er toch ingebracht om onbillijke hardheden weg te nemen. De Donkersteeg wordt hoofdzakelijk bewoond door neringdoenden. De menschen kunnen gaandeweg behoefte gaan krijgen aan meer ruimte, hetzij voor uitbreiding van zaken, hetzij door dat hun familie grooter wordt. Die ruimte kunnen zij nergens anders vinden dan in de hoogte. Snijden j wij hun dien eenigen weg af, dan wordt hun daardoor ten J slotte de uitoefening hunner zaken onmogelijk gemaakt. De heer van der Stok houdt zich overigens strikt aan de afmetingen dié bij de verordening voor de verdiepingen worden gesteld. Art. 18 schrijft voor, dat de hoogte der verdieping moet zijn van den bovenkant van den vloer tot aan den on derkant der bintlaag minstens 2.90 M. In het adres nu wordt gezegd, dat de eerste verdieping blijft zooals zij is; met inbe grip van de bintlaag heeft die verdieping eene hoogte van 3 50 M. De beide andere verdiepingen zijn gesteld op eene j hoogte van 2.90 M. 30 c.M. voor de balklaag; maakt bij elkander eene hoogte van 9.90 M. De heer van der Stok heeft zich dus werkelijk tot het strikt noodige beperkt. Moet de totale hoogte lager worden genomen, dan kunnen de boven kamers er niet bij. Dat alles zijn redenen die er mijns inziens, voor pleiten om in dit geval ontheffing te verleenen van de verordening, en de gevraagde hoogte van 9.90 M. toe te staan. De Voorzitter. Mag ik den heer Kerstens even antwoorden, dat wanneer de bouw slechts wordt toegelaten tot de tegen- j woordige hoogte, adressant toch de twee bovenkamers kan krijgen. De heer Kerstens deed voorts als een argument voor inwilliging van het verzoek gelden, dat de panden aan weers zijden ook zoo hoog waren: 10.10 en 10.20 M. Maar dat is juist f een argument tegen inwilliging van het verzoek. Terwijl de verordening slechts toelaat eene hoogte van j 6.78 M., zijn daar twee panden met zulk een aanzienlijke hoogte meer Dat is een heel slechte toestand dus, die niet slechter moet gemaakt worden, door aan een ander huis ook nog eene grootere hoogte te geven. Ik geloof ook nietdat de heer Kerstens art. 11 goed heeft uitgelegd. Dat artikel slaat slechts op hoogst exceptioneele gevallen. En zulk een exceptioneel geval hebben wij hier niet. De heer Fockema Andre.e. M. d. V. Ik deel geheel uwe rneeriing, dat wij een verkeerden weg volgen, wanneer wij alweder dispensatie gaan geven van de verordening, vooral wanneer wij dit doen op het argument door den heer Kerstens op den voorgrond gesteld, nl, dat adressant de ruimte die hij wenscht te verkrijgen zoo noodig heeft. Ja, dat zal wel bijna altijd het geval zijnmen vraagt de ruimte die men noodig denkt te hebben. Komt iemand met een verzoek om hooger j te mogen bouwen dan de verordening toelaat, dan zal hij altijd wel gemakkelijk kunnen aantoonen, dat hij die hoogte voor zijne verlangde ruimte noodig heeft. Groote en hooge bouw louter voor weelde, is uitzondering. Laten wij dit argu ment gelden, dan kunnen wij de verordening wel opbergen. De heer de Lanoe. M. d. V.! Burg. en Weth. gaan blijk baar uit. van dien gedachtengang, dat het niet aangaat in straten zooals de Donkersteeg, de bewoners die moeten over gaan tot verbouwing of vernieuwing hunner panden, strikt i te houden aan de grenzen bij de bouwverordening gesteld, n.l. eene hoogte van 1^ maal de breedte van de straat, want Burg. en Weth. zeggen zelf, dat zij bij afwijzing van het verzoek, gebruik zullen maken van hunne bevoegdheid om de hoogte te doen blijven, zooals zij tegenwoordig is. En waar Burg. en Weth. dit nu hier doen, zullen zij het onge twijfeld ook wel later aan anderen toestaan. Nu staan wij hier voor het geval dat het pand van den heer van der Stok, dat, vergeleken met de twee panden rechts en links, een vrij smal pand is, 75 centimeter lager is dan die twee aan- j grenzende panden. Die twee panden verkeeren beiden in uit- nemenden toestand en daarvoor zal waarschijnlijk vooreerst wel geen herbouwing worden aangevraagd. Welk bezwaar kan er nu zijn om aan het verzoek van adressant te voldoen, daar Burg. en Weth toch zelf reeds voorstellen om de ver ordening te overschrijden met 2 37 M. Mag adressant tot aan de door hem gevraagde hoogte bouwen, dan zal hij een gebouw verkrijgen, dat slechts even hoog is als de twee aan grenzende panden, die ongetwijfeld jaren lang zoo zullen blijven staan En mochten die huizen eventueel voor ver nieuwing of verbouwing in aanmerking komen, dan zal het toch niet aangaan om te zeggen: gij hebt thans een huis van drie verdiepingen, nu moet gij genoegen nemen meteen huis van twee verdiepingen. De vraag is numag men de verordening overschrijden met 2.37 M maar niet met 312 M. Mij komt het voor, dat aan het verzoek van den heer van der Stok kan worden voldaan, omdat hij daardoor een huis kan bouwen met drie verdiepingen, evenals de twee aan grenzende huizen en dat, wat de verdiepinghoogte betreft, dan net voldoet aan de minimum afmetingen die de verorde ning hiervoor eischt. De Voorzitter. Wij zouden het onbillijk vinden om bij herbouw in de Donkersteeg, aan de hoogte van 6,78 bij de verordening geëischt, vast te houden. Wij gaan dus in onze goedertierenheid zoover van de hoogte toe te staan, die het pand tegenwoordig heeft. Maar er is ten slotte een grens ook aan de welwillendheid. En waar de heer de Lange dan ook zegt: Burg. en Weth. staan wel toe eene overschrijding van de verordening met 2,37 M., waarom dan ook niet met 3,12 M., dan antwoord ik, dat dit argument niet opgaat. Wanneer iemand mij f60,ter leen vraagt en ik geef hem er 50, dan is dit geen argument voor den vrager om te zeggen: nu gij mij eenmaal f 50,geeft, kunt gij mij ook wel f 60, geven. Er is een grens ook voor gunsten. En het overschrijden van de hoogte bij verordening voorgeschreven, is eene gunst, al wordt zij ook eenigszins door de billijkheid geboden. Doch er bestaat geen enkele reden om de Donkersteeg nog donkerder te maken dan zij nu reeds is. De heer Kerstens. M. d. V. Het groote verschil tusschen den heer van der Stok en den persoon in het door u genoemd voorbeeld, is, dat eerstgenoemde niet gebaat is door de hem toegestane hoogte, de tweede door de f 50,tot zekere hoogte wel gebaat zou zijn. De Voorzitter. Zijn mijne inlichtingen juist, dan is de heer van der Stok wel gebaat met eene hoogte van 9,15 M. De heer Kerstens. De tegenwoordige hoogte van 9,15 M. is niet voldoende, omdat hij dan niet kan vinden de noodige ruimte voor berging van goederen. De Voorzitter. Het is gelijk de heer Fockema Andrese heeft gezegd: men kan altijd wel beweren meer ruimte noodig te hebben, maar aan alles is een grens. De heer A. J. van Hoeken J.J.zn. M. d. V. De heer Kerstens heeft reeds aangetoond dat om aan minimum eischen door de verordening gevorderd te voldoen, de heer van der Stok eene hoogte van 9,90 M. noodig heeft voor een gebouw van drie verdiepingen. De tusschenruimten tusschen de plafonds en vloeren zijn veel lager dan bij de eerste aanvraag. Toen waren geprojecteerd verdiepingen van 3,10 M. a 3,20 M., wat voor zijn gezin met het oog op licht en lucht veel beter was ge weest. Nu hij evenwel bouwen gaat volgens de minimum eischen, komt hij toch nog in strijd met de verordening voor het uitwendige, omdat hij zijne drie verdiepingen behouden wil, die hij op dit oogenblik bezit. Wanneer hij 75 cM. hooger bouwt zullen de voetgangers die de Donkersteeg passeeren, zooals men zegt, de last er van ondervindennu ik vind dat geen bezwaar. IJ zegt M. d. V., dat er reeds klachten zijn ingekomen over de duisternis in de Donkersteeg, ik heb juist dezer dagen den overbewoner gevraagd, of hij last had gekregen van de verbouwing de vorige maal door den Raad toegestaan. Neen, antwoordde deze, hij had daarvan geen last gehad. Dus moeten de klachten bij u ingekomen, afkomstig zijn van zijbewoners, want de overbewoners zijn in gunstiger conditie gekomen dan voor de verbouwing, toen was de topgevel hooger als nu. Gaat men den bouw tot 9,90 M. verbieden, dan wordt daardoor licht en lucht inwendig benomen, ten gerieve van de voetgangers. De Voorzitter. De heer Van der Stok wordt niet gedwon gen eene derde verdieping te bouwen die geheel voldoet aan de eischen bij de verordening gesteld. Als de derde verdieping iets terugvalt, krijgt hij alles wat hij hebben wil; de veror dening dwingt hem niet een paleis te bouwen. De heer A. J. van Hoeken J.J.z. Het is volstrekt geen paleis, het door hem voorgestelde voldoet slechts aan het minste wat van een huis mag gevergd worden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1900 | | pagina 3