8
DONDERDAG 25
JANUARI 1900.
De Voorzitter. Alsnu stel ik aan de orde de motie door
den heer Fockema Andre® voorgesteld. Ik geef den heer
Fockema Andre® het woord tot toelichting.
De heer Fockema Andreas. M. d. V.De Raad heeft mijne
motie gehoord. Schietoefeningen zijn op zich zelf reeds eene
zeer deugdelijke sport ter bevordering van eene goede hou
ding en een scherp oog. Dit is intusschen niet de reden waarom
ik mijne motie heb ingediend. De grond hiervoor is hoofdza
kelijk gelegen in de lessen, welke men in den laatsten tijd
wederom krijgt uit Zuid-Afrika. Wij bewonderen allen de
kalmte, de kracht en het vertrouwen, waarmede de stoere
bewoners van de beide Republieken zich te weer stellen tegen
de Engelsche aanvallen En bedrieg ik mij niet, dan komt
dikwijls de gedachte bij ons op, dat wij iets zouden willen
overnemen van het vele goede van de Zuid-Afrikaansche Boe
ren in de overtuiging, dat daar in het Zuiden een krachtiger
en in vele opzichten gezonder loot van onzen stam opgroeit.
Nu is het ongetwijfeld waar, dat de overheid in dit opzicht
zeer weinig vermag, maar wanneer de indruk, die nu bij
zoovelen van ons gevestigd wordt, duurzaam blijkt, dan kan
en zal ongetwijfeld het volk zelf zich aangrijpen om iets van
dat goede meester te wordendat men ziet in Zuid-Afrika
en hier mist. Ik zeg, dat de overheid in dit opzicht betrek
kelijk weinig kan doen, en het allerminst de gemeentelijke
overheid. De overheid kan niet geven die uitstekende invloe
den, die op de eenigszins geïsoleerd wonende Roeren worden
uitgeoefend door het leven in de vrije natuur. De overheid
kan ook niet vrijwaren tegen alle nadeelen van weelde, van
drukte, en van druktemakerij zou ik bijna zeggen
die in de meer beschaafde landen zoovelen onttrekt aan de
samenleving in en met het huisgezin en zoo misschien aan
den meest veredelenden invloed.
Maar er is toch iets, dat de overheid wel kan. De over
heid, en ook de gemeentelijke overheid kan wel bijdragen
tot vermeerdering van de weerbaarheid van het volk. En nu
komt het mij voor, dat men het volk een grooten dienst
bewijst, wanneer men het helpt meer weerbaar te worden.
Voor een volk heeft, naar het mij schijnt, weerbaarheid een
nog veel grooter beteekenis dan voor het individu Weerbaar
heid en het gevoel van weerbaarheid is voor een volk een
vau de vereischten er moeten er zeker andere bijkomen
om te behouden het zelfvertrouwen, dat in staat stelt en de
kracht geeft om zichzelf te blijven, om op te komen voor wat
goed is en recht, en om het verkeerde te weerstaan waar
het pas geeft. Ik geloof dus, dat men inderdaad, zooals ik
zeg, aan het volk, aan elk volk een dienst bewijst, wanneer
men het helpt zijn weerbaarheid te verhoogen. En nu is een
van de middelen daartoe aan de jeugd een begin van oefening te
geven in het scherpschieten. Wanneer de jeugd leert schieten
met een Flobert-geweer, dan kunnen de mannen, die dat als
jongens geleerd hebbenzeer spoedig leeren schieten met een
buks of met een Mauser. Rovendiende schietoefeningen voor
de jeugd zullen de liefhebberij daartoe vestigen. En wanneer
het nu. zooals wij hopen, gelukt, in alle deelen van ons
land scherpschuttersverecnigingen op te richten, dan zullen
deze zich telkens zien aangevuld door jongelui die liefhebberij
hebben gekregen in het schieten door de oefeningen met de
Flobertbuks.
Het komt mij voor, dat tegen deze oefeningen geen groote
bezwaren bestaan. Oefeningen met de Flobertbuks zijn kostbaar
noch tijdroovend. De buksen zijn niet duur, patronen evenmin
terwijl de schijven zeer eenvoudig zullen kunnen worden
ingericht. Gevaar opleveren zullen de oefeningen ook niet,
wanneer zij slechts plaats hebben onder behoorlijke leiding
en de noodige orde en tucht wordt gehandhaafd. Dan kan
men dergelijke oefeningen bijna overal houden, waar men
een stuk blinden muur heeft met eene voor het verkeer afge
sloten ruimte van een 10 meter daarvoor; men zou ze ook
kunnen houden in gymnastieklokalen, in scholen, in gangen
van scholen, op speelplaatsen enz.
Voor men een besluit neemt tot invoering van zulke oefe
ningen, dient er evenwel nog velerlei onderzocht te worden, wat
alleen kan geschieden door het Dagelijksch Bestuur De vraag of
het mogelijk is oefeningen in den door mij bedoelden geest te
houden, kan alleen beantwoord worden door het Dagelijksch
Bestuur. Alleen het Dagelijksch Bestuur is in staat voorstellen te
formuleeren. Ik heb thans alleen het denkbeeld aan het oordeel
van den Raad willen onderwerpen, opdat de Raad zich kunne uit
spreken, of hij een voorstel in de door mij gewenschte richting
verlangt, zoodat Burg. en Weth., voordat zij al de moeite van
een onderzoek doen, hiervan zeker zijn, dat zij ten slotte niet
zullen stuiten op een principieel verzet van den Raad.
M. d. V.! U hebt gezegdik stel de motie aan de orde en
geef den heer Fockema Andre® het woord tot toelichting,
waarmede U waarschijnlijk bedoeldet dat in deze vergadering
nog niets zal worden beslist. Ik heb er niets tegen dat in eene
volgende vergadering over mijne motie zal worden beraadslaagd
en daarover eene beslissing genomenik stelde er evenwel prijs
op, reeds nu mede te deelen, wat mij tot de indieningjheeft geleid.
De Voorzitter. Twee zaken zijn nu mogelijk. Dat wij op
dit oogenblik de motie niet verder behandelen maar in eene
volgende vergadering, of wel dat de leden van den Raad in de
gelegenheid worden gesteld om nog in deze vergadering eenig
licht te verspreiden.
Ik ben van oordeel dat wij nu geene beslissing moeten
nemen, want de heer Fockema Andrae wil den Raad de wen-
schelijkheid doen uitspreken van het aanmoedigen van scherp-
schietoefeningen, d. w. z. door den Raad laten uitmaken, dat
het op den weg der gemeente ligt om die oefeningen aan te
moedigen. Daartegen zou reeds op zichzelf bezwaar kunnen
rijzen Wanneer evenwel door den Raad de' wenschelijk-
heid is uitgesproken, dan moet het tot uitvoering komen.
Nu zullen Buig. en Weth. zeker bereid worden gevonden de
noodige onderzoekingen te doen, maar vooraf moet gaan de
beslissing over de principieele vraag. Wil de Raad de zaak nu
bespreken, of de geheele behandeling uitstellen tot eene vol
gende vergadering? In geen geval zou ik echter meenendat
over het wenschelijke van den maatregel in deze vergadering
moet worden beslist, daarvoor zijn wij niet genoeg voorbereid.
Wanneer er nu voorloopige besprekingen worden gehouden
zou dit wellicht kunnen dienen tot voorlichting van Buig.
en Weth. Wat wenschen de heeren dus? De geheele zaak
uitstellen tot eene volgende vergadering, of reeds nu de zaak
bespreken
De heer Pera. Eene enkele opmerking zou ik gaarne maken.
Ik geloof werkelijk, dat wij met. iets dergelijks te beginnen
heel voorzichtig moeten wezen. Mij staat nog levendig voor
den geest de oproep, die door het land ging in de jaren 1868
en 1869
De Voorzitter. U treedt toch niet in de mérites van de
zaak waar ik wtl voor benom dat thans te doenmaar
op dit oogenblik is alleen aan de orde het voorstel om de
zaak wel te bespreken, doch niet in deze vergadering te be
slissen. Kunnen de heeren'zich met dat voorstel vereenigen
Dan geef ik nu het woord aan den heer Pera.
De heer Pera. De enkele opmerking, die ik op het oogenblik
op het hart heb, is deze. Ik herinner mij levendig de oproe
ping die destijds het land doorging om overal te komen tot.
de oprichting van weerbaarheidsvereenigingen. Ik ben destijds
heel vlug van de partij geweestin Beertawaar nog al eenige
genegenheid was. Een onderofficier uit de stad Groningen
kwam over om ons les te geven, enz., maar het resultaat is
enorm klein geweest en de animo is spoedig gering geworden.
Dit resultaat staat ten nauwste in verband met den geest
over het algemeen van het Nederlandsche volkzoodat wij
ons er voor zullen moeten wachten om onze verwachting ook
op dit gebied te hoog te spannen. Dat is wat ik even wenschte
uit te spreken, n 1. dat wij wel met alle voorzichtigheid in
dezen moeten te werk gaanen dat het al zeer zou moeten
meevallen, wanneer er eenige deelneming van beteekenis zal
komen.
De heer Juta. Ik waardeer zeer zeker de grondgedachte,
die den heer Fockema Andre® heeft doen spreken zooals
hij gesproken heeft, en dus aan zijne motie ten grondslag ligt.
Maar ik voor mij, ik stel er mij absoluut niets van voor
in de toekomst, van de oefening met het. Flobertgeweer door
de jeugd. Ik houd het er voor, dat een van de meest ge
wenschte dingen is, dat ons jonge Nederlandsche volk op
den duur goed zal leeren schieten; maar tevens houd ik het
er voor, dat om daartoe te komen maar eene mogelijkheid
is, n.l. het verplichte leeren schieten, dat van hoogerhand
door een wet zal kunnen worden bevolen. Dan eerst, als de
volksweerbaarheid wettelijk geregeld is, zal misschien het
ideaal, dat de heer Fockema Andre® voor oogen heeft, be
waarheid worden. Maar indien deze en gene gemeente schiet
oefeningen gaat houden met flobertgeweertjes, voor jongens
van 11 tot 16 jaren, die niet verplicht kunnen worden daaraan
deel te nemen, dan zal dat misschien, als het nog een nieuwtje
is, eenigen opgang maken, maar na verloop van eenige jaren
zal dat niet anders geven dan groote teleurstelling. En de
kosten, die de gemeente verplicht zal zijn daarvoor te maken,
stel ik mij niet voor dat zoo heel gering zouden wezen. Als
toch eenmaal aangenomen wordt hier in den Raad, dat de
gemeente de gelegenheid zal geven tot het houden van schiet
oefeningen dan moet die gelegenheid aan alle jongens van
dien leeftijd worden verstrekt.
Dan zal het een nieuwtje zijn; velen zullen er aan willen
deelnemen en er zal veel en op verschillende plaatsen gele
genheid tot oefening moeten worden gegeven. En dan zal de
zaak kostbaar zijn. Een Flobertgeweer mag niet zooveel
kosten, maar als zeer vele jongelui zich aanmelden, dan zal
er een groot bedrag voor geweren noodig zijn. Men vergete
ook niet, dat de schietoefeningen zullen moeten gehouden
worden onder behoorlijk deskundig militair toezicht; dat
lokalen of andere gelegenheden en de geweren behoorlijk in
orde moeten worden gehouden, dat voor orde en tucht moet