GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
147
OG£KOHEK STUKKEX.
N°. 246. Leiden, den 28 November 1899.
De Commissie van financiën heeft de eer Uwe Vergadering
mede te deelen dat bij haar geene bedenkingen bestaan tegen
de door Burgemeester en Wethouders ingevolge het bepaalde
bij de 3e alinea van art. 14 der Wet van 24 Mei 1897 Staats
blad n°. 156»tot regeling der financiëele verhouding tusschen
het rijk en de gemeenten en herziening der algemeene regelen
ten'Aanzien der plaatselijke directe belasting" ter vaststelling
aangeboden verordeningen, regelende de heffing en invor
dering van eene belasting onder den naam van «liggeld" en
van' eene belasting onder den naam van «havengeld" in de
gemeënte Leiden.
Zij geeft U derhalve in overweging tot vaststelling dier
verordeningen over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 247. Leiden, 2 December 1899.
Blijkens het hierbij overgelegd adres wenscht J. Belt het
grasgewas van het Plantsoenhet Park, de kleine plantsoentjes
en den Vestwal na 1 Januari a. s. wederom voor den tijd van
2 jaren te pachten, echter niet voor ƒ100.maar voor 80.
per jaar.
Met de Commissie van Fabricage komt het ons voor, dat
tegen inwilliging van dit verzoek geen bezwaar bestaat. J. Belt
is nimmer in gebreke gebleven het gemaaide gras tijdig weg
te halen, zoodat de goede gang der werkzaamheden van de
tuinlieden door de verpachting in geenen deele werd verstoord.
En ook de door adressant voor vermindering der pachtsom
aangevoerde gronden komen ons juist voor. Daarbij is het een
maal 'sjaars'meer maaien van het gras, waardoor de gazons
er fraaier uitzien, natuurlijk nadeelig voor den pachter. De
Commissie van Fabricage acht daarom een pachtsom van
ƒ80.onder de gegeven omstandigheden alleszins billijk.
Wij geven Uwe Vergadering daarom in overweging aan
J. Belt wederom voor den tijd van twee jaren te verpachten
de opbrengst van het grasgewas van het Plantsoen, het Park,
de kleine Plantsoentjes en den Vestwal voor een pachtsom
van 80.per jaar, en onder bepaling dat het tijdstip van
het maaien telkens door den Directeur der Gemeentewerken
na overleg met den pachter wordt geregeld.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 6 November 1899.
Aan de EdelAchtbare Heeren Burgemeester
en Wethouders van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de onderge-
teekende J. Belt, veehouder alhier;
dat hij gedurende dertien achtereenvolgende jaren het gras
gewas gepacht heeft van het Plantsoen, van der Werffpark en
kleine plantsoenen, de laatste twee jaren voor de som van
honderd gulden per jaar;
dat het de laatste twee jaren, door het koude' voorjaar en
den daarop volgenden droogen zomer weinig gras opgeleverd
heeft
dat door 's jaarlijks grooter worden der boomen het gras in
gehalte en hoeveelheid afneemt;
dat er met het oog op de lustrumfeesten weder minder
gras zal wezen door werkzaamheden, welke er op het Park
verricht moeten worden.
Redenen, waarom adressant Uw College eerbiedig verzoekt
het grasgewas voornoemd weer voor twee jaren te mogen
pachten, tegen den prijs van vroegere jaren, namelijk tachtig
gulden per jaar, belovende het weder naar de voorschriften
der directie te zullen weghalen.
't Welk doende,
Uw EdelAchtbaren Dw. Dienaar
J. Belt.
N°. 248. Leiden, 4 December 1899.
In den loop van dit jaar werd ter uitvoering van het Besluit
van den Raad van 13 Mei 1897 door de voormalige eigenaren
van «Vreewijk" een bedrag van ƒ1740.38 in de gemeentekas
gestort, als derde termijn van de aan de gemeente verschul
digde tegemoetkoming in de kosten van bestrating en rioleering.
Blijkens haar hierbij overgelegd rapport wenscht de Com
missie van Fabricage deze gelden te besteden voor de verlen
ging van de trottoirs, gelegen vóór die perceelen op «Vreewijk",
welke bij de overdracht der straten reeds bestonden, zoodat
die trottoirs zich dan zullen uitstrekken over de volle lengte
van die perceelen, met de daarbij behoorende aan de straat
grenzende tuinen.
De kosten van dit werk, met welks uitvoering wij ons
geheel kunnen vereenigen, zullen bedragen 1585.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging ons
te machtigen tot eene uitgave van 1585.voor het door
trekken van trottoirs op «Vreewijk", en tot de vaststelling
van den hierbij overgelegden suppletoiren begrootingsstaat
dienst 1899, ten bedrage van ƒ1710 38 over te gaan.
Naar aanleiding van dit voorstel wenschen wij U voorts
(onder verwijzing naar n°. 267 der Ingekomen Stukken van 1898)
nog mede te deelen, dat van de in het vorige jaar betaalde
eerste twee termijnen, ten bedrage van ƒ3420.77, bij Raads
besluit van 1 December 1898 eene som van 2795.ter onzer
beschikking werd gesteld voor de verbetering van de bestrating
op «Vreewijk", terwijl hiervan slechts zijn verwerkt 2316.705.
Dientengevolge is het batig saldo der gemeente-rekening over
1898 1104.065 grooter geweest, dan wanneer de beide eerste
termijnen ten volle voor het doel, waarvoor die gelden bestemd
zijn, waren aangewend. Evenzoo zal ook thans weder, aan
nemende dat de bovengenoemde som van ƒ1585.— geheel
verwerkt wordt, de derde termijn een overschot laten van
ƒ125.38. Het ligt echter in den aard der zaak, dat deze voor-
loopig niet gebruikte gelden, tezamen ƒ1229.445 bedragend,
niettemin voor het aangegeven doel bestemd blijven.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 249. Leiden, 5 December 1899.
Tengevolge zijner gebrekkige constructie is een gedeelte van
den walmuur aan de Aalmarkt onverwachts over een lengte
van 15 Meter bezweken. Uit het door de Commissie van
Fabricage ingesteld onderzoek is echter gebleken, dat eene
vernieuwing over eene lengte van 30 Meter noodig is, ten
einde te voorkomen, dat de muur binnen korter of langer tijd
iets verder opnieuw zou instorten.
De kosten aan de uitvoering van dit werk verbonden, zullen
circa ƒ80.per strekkenden Meter en dus in het geheel
ƒ2400.— bedragen.
Wij geven Uwe Vergadering daarom in overweging ons te
machtigen tot eene uitgave van ƒ2500.voor het herstellen
van een gedeelte walmuur aan de Aalmarkt, de kosten te
dekken uit den post voor Onvoorziene Uitgaven, waarop thans
nog 7320.50 beschikbaar zijn, en tot de vaststelling van den
desbetrelïenden staat van af- en overschrijving op de begrooting,
dienst 1899, over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 250. Leiden, 0 December 1899.
Door de eigenaars van de perceelen 21, 23, 25 enz. tot en
met 43 aan den Hoogen Rijndijk is bij nevensgaand adres het
verzoek ingediend om te mogen overgaan tot de demping
van de vóór die perceelen gelegen sloot en om den door dem
ping verkregen grond tot tuintjes te mogen inrichten.
Bij de Commissie van Fabricage bestaat tegen de demping
der sloot, welke voor de helft aan de gemeente toebehoort,
geen bezwaar. Daarentegen kan zij zich, met het oog op den
eventueelen aanleg eener tramlijn langs den Hoogen Rijndijk,
niet vereenigen met het denkbeeld om den door demping
verkregen grond tot tuintjes in te richten. Wenschelijker
schijnt het haar, dat op het terrein tusschen de gevels der
huizen en het hart van de gedempte sloot een trottoir worde
aangelegd, afgesloten met hardsteenen trottoirband.
Wij kunnen ons met het gevoelen der Commissie zeer wel ver
eenigen, mits tevens bepaald worde, dat het trottoir voor den
openbaren dienst bestemd worde. In dat geval echter zal het
tevens billijk zijn, dat de gemeente zich bereid verklare het
trottoir, mits behoorlijk ten onzen genoege aangelegd, koste
loos in eigendom en onderhoud over te nemen.
Eindelijk stelt de Commissie van Fabricage voor, dat de weg
tusschen het trottoir en de boomen van gemeentewege zal
worden hardgemaakt en indien hiertoe mocht worden beslo
ten, van dat besluit aan adressanten mededeeling te doen.
Aangezien daardoor de toestand ter plaatse, zoowel ten ge
rieve vah de gemeente als van de aangrenzende bewoners,
belangrijk zal worden verbeterd, bestaat ook daartegen bij
ons geenerlei bezwaar.
Op grónd van een en ander, geven wij Uwe Vergadering
in overweging: