GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. ekohi:\ siik iii:\. Ill N°. 233. Leiden, 11 November 1899. Naar aanleiding van nevensgaand adres van M. II. van Wa- veren, houdende verzoek om vergunning tot demping van de de Groenoordstraat kruisende sloot, voor zooveel betreft het gedeelte in die straat gelegen, hebben wij de eer U het vol gende mede te deelen. Terwijl uit den aard der zaak de kosten van de demping van sloten, waartoe aan particulieren op hun verzoek ver gunning wordt verleend, in den regel, ook al is de gemeente voor de helft eigenaresse van de sloot, geheel door de aan vragers behooren te worden gedragenomdat de demping eenig en alleen in hun belang geschiedt, komt het ons voor, dat in dit geval wel termen aanwezig zijn om de helft der kosten van demping dezer sloot, die eveneens voor de helft aan de gemeente toebehoort, voor rekening der gemeente te nemen. Immers, ook de gemeente wordt in dit geval door de demping gebaat, daar tengevolge daarvan en van de bestrating van het gedempte gedeelte een reeds aan de gemeente in eigendom toebehoorende openbare straat met het verlengde dier straat in rechtstreeksche verbinding zal worden gebracht. Het komt ons daarom billijk voor, dat de gemeente de helft bijdrage in de kosten van alle werken, welke door de demping vereischt worden, mits dan ook die werken, zooals zij nader in de voorwaarden omschreven zijnhet eigendom worden van de gemeente, die zich dan ook verder met het onderhoud daarvan zal belasten. Uitdrukkelijk zij intusschen opgemerkt, dat hieruit niet mag worden afgeleid, dat de gemeente ook de helft der dempingskosten zou op zich nemen, wanneer door adressant later (zooals, naar hij ons heeft medegedeeld, zijn voornemen is) tot de demping ook van de beide andere gedeelten der sloot mocht worden overgegaan. De kosten daarvan, als uit sluitend in zijn belang, zullen geheel door adressant zei ven moeten worden gedragen. Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering thans in overweging: I. aan M. H. van Waveren, behoudens de rechten van derden, vergunning te verleenen tot de demping van de sloot, welke de Groenoordstraat kruist, voor zooveel betreft het in die straat liggende gedeelte, onder de navolgende voorwaarden: 1°. dat de sloot over de volle breedte van de Groenoordstraat worde gedempt met zuiver zand en de taluds met graszoden worden afgedekt; 2°. dat in de te dempen sloot een vierkante houten duiker worde gelegd, inwendig wijd 0,25 M., aan beide uiteinden voorzien van krooshekjes; 3°. dat de door demping verkregen grond over de geheele oppervlakte worde bestraat met hetzelfde materiaal, als de Groenoordstraat, en daarin 2 straatkolken worden geplaatst en in verbinding gebracht met het onder den bodem van de sloot liggend riool; 4°. dat aan de beide uiteinden van het gedempte gedeelte sloot een houten hek worde geplaatst vari door Burg en Weth. goedgekeurde teekening en constructie, in de rooilijn der huizen van de Groenoordstraat; 5°. dat hot geheele werk in overleg met en ten genoege van Burg. en Weth. worde uitgevoerden 6°. dat het gedempte gedeelte sloot, voor zoover adressant toebehoorende, en de bovengenoemde kunstwerken eigendom worden van de gemeente, die dientengevolge het onderhoud dier werken zal op zich nemen. II. Te besluiten de helft der kosten, aan de bovengenoemde werken verbonden, voor rekening der gemeente te nemen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan EdelAchtbare Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Naar aanleiding dat de Directeur van Gemeentewerken mij kenbaar maakte, dat voor 't dempen van de sloot midden door de Groenoordstraat ook de vergunning noodig is van Burge meester en Wethouders der Gemeente Leiden, heb ik de eer UE.Achtb. bij deze beleefd te verzoeken, mij zoo noodig daartoe vergunning te verleenen. Tevens doe ik U hierbij toekomen de vergunning van Rijn land, welk stuk ik weder gaarne na inzage zou terugontvangen. Met de meeste achting heb ik de eer te zijn EdelAchtbare Heeren Uw dw. dienaar Leiden, 23 September 1899. M. H. van Waveren. N°. 234. Leiden, 13 November 1899. Onder mededeeling dat de desbetreffende adviezen van den Inspecteur der Gymnasia, Curatoren van het Gymnasium, de Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs en de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs in de Leeskamer ter inzage zijn nedergelegd, hebben wij de eer Uwe Verga dering hierbij over te leggen de stukken der sollicitanten naar de vacante betrekking van leeraar in de Natuurlijke Historie aan het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool voor Jongens. Ook ditmaal kon weder niet worden voldaan aan de voor schriften van art. 17 der Wet op het Hooger Onderwijs en art. 29 van die op het Middelbaar Onderwijs, om een aanbe velingslijst van benoembaren op te maken, aangezien zich ook thans weder slechts één bevoegde sollicitant heeft aangemeld. Intusschen kunnen wij ons geheel vereenigen met het voorstel van bovengenoemde colleges en autoriteiten, om Dr. L. Vuyck, assistent voor de Botanie aan de Rijks-Universiteit te Leiden, tot leeraar in de Natuurlijke Historie aan het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool te benoemen, mits die benoeming vooralsnog een tijdelijk karakter drage, aangezien Dr. Vuyck nog nimmer met het onderwijs aan eene Hoogere Burgerschool en slechts gedurende enkele maanden met dat aan een Gym nasium is belast geweest. "Van den anderen kant evenwel komt het ons met de Com missie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs billijk voor Dr. Vuyck aanstonds in de voorrechten, toegekend bij art. 3 der Verordening van 25 Maart 1897 (Gem.BI. n°. 7) en art. 2 der Verordening van 1 April 1897 (Gem.BI n°. 8), te doen deelen, daar hij, zoo al niet aan een Hoogere Burgerschool of Gym nasium, dan toch aan eene andere onderwijsinrichting, welke met een gymnasium mag worden gelijkgesteld, namelijk aan het Instituut »Noorthey", gedurende 6 jaar is werkzaam ge weest. Zijn jaarwedde zal in dat geval bedragen ƒ2409.nl. ƒ1100.als leeraar aan het Gymnasium en ƒ1300.als leeraar aan de Hoogere Burgerschool. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging Dr. L. Vuyck, assistent voor de Botanie aan de Rijks-Universiteit, alhier, te benoemen tot tijdelijk leeraar in de Natuurlijke Historie aan het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool, op een jaarwedde van ƒ2400.— onder bepaling dat de benoeming zal ingaan, zoodra Dr. Vuyck zijne functies zal kunnen aanvaarden en zal eindigen den 31en Augustus 1900. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 235. Leiden, 13 November 1899. Wij hebben de eer Uwe Vergadering mede te deelen, dat ter voldoening aan den door een barer leden bij de behande ling der gemeente-begrooting voor het jaar 190Ö uitgesproken wensch in de Leeskamer een plattegrond-teekening van de gemeente Leiden ter inzage is nedergelegd, waarop de in deze gemeente aanwezige urinoirs met rooden inkt zijn aangegeven. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon. O O

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 1