106 proces-verbaal der in art. 1 bedoelde Commissie en een nader ter zake uitgebracht rapport van den Inspecteur der Bouw- politie worden U hierbij ter kennisneming overgelegd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 224. Leiden, 1 November 1899. Naar aanleiding van nevensgaand verzoek van F. van der Kloot, om vergunning tot demping van de sloot vóór zijn perceel aan den Hoogen Rijndijk, kadastraal bekend onder Sectie M, n°. 886, over een lengte van ongeveer 15 Meter, hebben wij de eer U mede te deelen, dat deze sloot voor de helft gemeente-eigendom is. Intusschen bestaat noch bij de Commissie van Fabricage, noch bij ons College tegen de dem ping bezwaar, mits ook het gedeelte der gedempte sloot dat gemeente-eigendom wordt, door adressant ten onzen genoege behoorlijk worde opgeleverd en door een hek op sleenen voet van zijn terrein worde afgescheidentenzij adressant bereid mocht zijn het hem toebehoorende gedeelte der gedempte sloot kosteloos aan de gemeente in eigendom af te staan, in welk geval het hek zou kunnen vervallen. Voorts zullen de gewone voorwaarden door adressant moeten worden in acht genomen. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging aan F. van der Kloot, alhier, behoudens rechten van derden, ver gunning te verleenen tot het dempen van de sloot aan den Hoogen Rijndijk vóór de buitenplaats »l'ijk en Rhijn", over een lengte van ongeveer 15 Meter, onder de navolgende voor waarden 1°. dat de sloot worde ontdaan van bodem- en drijfvuil en aangevuld met zuiver zand tot door Burgemeester en Wethouders te bepalen hoogte; 2°. dat over de volle lengte van het te dempen gedeelte sloot een cementen riool worde gelegd met een inwendige wijdte van 60 x 40 centimeter, op een doorgaande grondplank, met de kruin binnenwerks op 0 55 Meter -r N.A.P., en dat aan beide uiteinden een schoeiïng tot grondkeering worde geplaatst 3°. dat tot afvoer van het hemelwater een gegoten ijzeren straatkolk, volgens het model bij de gemeente in gebruik, worde geplaatst, en deze door middel van Engelsch-aarden buizen, inwendig wijd 30 cm. met het cementen riool worde verbonden, een en ander volgens nadere aanwijzing van Burg. en Weth.; 4° dat de gemeente te allen tijde bevoegd zal zijn andere riolen kosteloos te doen aansluiten aan het cementen riool; 5°. dat de grond van adressant worde afgescheiden van den gemeentegrond ter halver breedte van de gedempte sloot door een ijzeren hek op steenen voet volgens door Burgemeester en Wethouders goedgekeurde teekening en constructie, tenzij adressant het gedeelte van de gedempte sloot dat hem toe behoort, kosteloos aan de Gemeente in eigendom afstaat; 6°. dat het gedeelte der gedempte sloot, dat gemeente-eigen dom wordt, behoorlijk ten genoege van Burgemeester en Wet houders worde opgeleverd; 7°. dat alle werken ten genoege van Burgemeester en Wet houders worden uitgevoerd en onderhouden 8°. dat het materiaal eigendom worde van de gemeente en deze bevoegd zal zijn in de ligging van het riool te allen tijde zoodanige wijzigingen te brengen als noodig zullen blijken 9°. dat daags vóór den aanvang der werkzaamheden daar van kennis moet worden gegeven op het Bureau van Gemeen tewerken. 10°. dat de vergunning vervalt, indien daarvan vóór 15 April 1900 geen gebruik is gemaakt. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden6 October 1899. De ondergeteekende F. van der Kloot, Diefsteeg 10 te Leiden, geeft met verschuldigden eerbied te kennen, dat het zijn voornemen is de sloot van zijn perceel aan den Hoogen Rijndijk, zijnde Dijk en Rhijn", kadastraal bekend sectie M, N°. 886, te dempen over eene lengte van ±15 Meter en in het gedempte gedeelte te leggen een verglaasd Engelsch aarden buis, wijd 0.30 M. Het te dempen gedeelte wenscht hij door eenvoudige houten beschoeiingen af te sluiten en verzoekt voor bovengenoemde werken de vergunning van Uw College. F. van der Kroot. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders te Leiden. N°. 225. Leiden, 1 November 1899. Onder overlegging van nevensgaand verzoek van H. L. A. Matlion, hebben wij de eer U mede te deelen, dat adressant den 31sten October deze gemeente heeft verlaten en zijne kin deren dientengevolge het onderwijs aan de Jongensschool le klasse gedurende de beide laatste maanden van het loopende kwartaal niet meer zullen volgen. Wij geven U mitsdien in overweging aan H. L. A. Mathon restitutie te verleenen van het over de maanden November en December betaalde schoolgeld, ten bevrage van f 2*2.50. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad der gemeente Leiden. De ondergeteekende Hyacintha, Louis, Amand Mathon, rit meester der hussaren, heeft de eer U mede te deelen: dat hij drie zoons: Amand, Frans en Gaston op de Jongens school le klasse van den heer Japikse ter school heeft, dat hij vóór 1 November 1899 de gemeente metterwoon verlaat, wegens overplaatsing naar 's Hage redenen, waarom hij beleefd verzoekt teruggave te mogen ontvangen van schoolgeld over de maanden November en December. 't Welk doende Leiden23 October 1899. A. Mathon. N°. 226. Leiden, 6 November 1899. Bij de behandeling van het verzoek der Hollandsche Elec- trische Spoorweg Maatschappij om toekenning eener subsidie in de kosten van aanleg en exploitatie van een net van tram wegen in de Haarlemmermeer en omgeving, werd reeds door Uwe Vergadering kennis genomen van het hierbij overgelegd adres van den Raad van Administratie der Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij, houdende verzoek om zijne concessie aanvraag voor den aanleg van een rechtstreeksche spoorweg verbinding van Amsterdam met Leiden door de Haarlemmer meer bij de Regeering te ondersteunen. Gevolg gevende aan den bij die gelegenheid uitgesproken wensch hebben wij den Raad van Administratie der Holl. IJzeren Spoorweg Maatschappij om eene nadere uiteenzetting zijner plannen en overlegging zoo mogelijk van teekeningen ver zocht, waarop wij de nadere toelichting en de kaart met aan duiding der richting, welke de spoorweg zal volgen, mochten ontvangen, welke in de Leeskamer ter inzage zijn nederge- legd. Vervolgens hadden wij met den fleer B van Hasselt, gedelegeerd lid van den Raad van Administratie, ingevolge het door hem bij laatstbedoelde missive te kennen gegeven ver langen, nog een mondeling onderhoud, waarbij intusschen geen nieuwe gezichtspunten werden geopend, dan alléén dit, dat ook wanneer de aanleg van de spoorlijn Amsterdam Leiden zal zijn tot stand gekomen, in het aantal sneltreinen over de lijn LeidenHaarlem voor Leiden geen verandering zal komen, aangezien deze ten behoeve van het verkeer met de noordelijke provinciën over Alkmaar en Hoorn ook dan behouden zullen moeten blijven. Intusschen, gelijk wij mochten verwachten, de inmiddels verstrekte nadere inlichtingen hebben geene wijziging gebracht in onze aanvankelijke meening, reeds in de Raadsvergadering van den 12den October j.l. door den Voorzitter van ons col lege uitgesproken, dat het belang der gemeente Leiden van nabij bij den aanleg van deze spoorlijn betrokken is, evenals het dit is bij het tot stand komen van het net van tramwegen, door de Holl Electrische Spoorweg Maatschf ontworpen. Evenwel, dat belang is van geheel anderen aard. Terwijl toch door den aanleg der spoorlijn Amsterdam—Leiden in de eerste plaats het internationaal verkeer zal worden bevorderd en, wat in het bijzonder voor Leiden van belang is, het traject Leiden Amsterdam in belangrijk korter tijd (door sneltrei nen in 39 minuten) zal kunnen worden afgelegd dan thans het geval is, zal daarentegen het tramwegennet der Holl. Electr. Spoorweg Maatschü vooral het intercommunaal ver keer met de in een halven cirkel noordelijk en oostelijk rondom Leiden gelegen plattelandsgemeente bevorderen. Moest nu beslist tusschen beide plannen eene keus worden gedaan, dan zouden wij ongetwijfeld aan het laatste de voorkeur geven en zelfs zouden wij meenen aan het welslagen van het plan der Holl. IJzeren Spoorweg Maatschappij alle medewerking te moeten onthouden, indien dit op eemgerlei wijze de totstand koming van het tramwegennet in gevaar zou kunnen brengen. Immers, wij achten het niet wel voor tegenspraak vatbaar, dat het belang onzer gemeente in veel sterker mate zal wor den gebaat door een betere communicatie met de welvarende dorpen, rondom Leiden gelegen, dan door een spoorlijn, welke in hoofdzaak vergemakkelijking van het doorgaand interna tionaal verkeer beoogten waarbij bediening van de trouwens zeer enkele tusschenstations uit den aard der zaak slechts bij zaak zal kunnen zijn. Intusschen voor die keus staan wij gelukkig niet. Beide ondernemingen zijn, althans naar het ons voorkomt, juist met het oog op hare zeer bijzondere bestemming, zeer wel naast elkander bestaanbaar. In zekeren zin mag men zelfs zeggen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 2