78 DONDERDAG 26 OCTOBER 1899. maken, dat indien het voorstel van den heer De Goeje wordt aangenomen, het percentage van den hoofdelijken omslag zeker niet ver van de 3% zal afblijven. De Raad moet dat dus maar weten. De heer A. J. Van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Ik heb in de Sectie mijn leedwezen er over betuigddat alsnog door Burg. en Weth. op de begrooting voor 1900 geen post was gebracht voor bestrating van den Wittensingel, en wel voor dat gedeelte dat zich bevindt tusschen de huizen en de hoornen en loopt van de Douzabrug tot de Witte Rozenlaan. Ik deel de be zwarende omstandigheid, dat later die bestrating voor de rioleering weêr zou moeten worden opgebroken, niet; want de steenen en al de andere materialen blijven behouden, zoodat alleen later de kleine kosten gemaakt zouden moeten worden van het opgraven en dichtwerpen van de sleuf bij eventueele rioleering. Dat men in de oude stad het opbreken der straat niet zoo zwaar tilt, bewijst het volgende: zoo even langs de Oude Vest gaande, zag ik dat die bijna geheel voor de gasleiding opge broken is geweest tusschen de Turfmarkt en de Mare. Die kosten zijn dus niet zoo overwegend om daarvoor de bestrating van het besproken gedeelte achterwege te laten. Men zal met die bestrating aan veler grieven tegemoet komen. Ik heb daarom de eer voor te stellen, het genoemde gedeelte met klinkers te bestraten en dezen post met 3700. daarvoor te verhoogen. De Voorzitter. Zooals u weet is door Burg. en Weth. reeds voorgesteld den post met 520.te verhoogen voor dat gedeelte van den Singel. De heer A. J. Van Hoeken J.Jzn. Dan kan de genoemde som met zooveel worden verminderd. De Voorzitter. Door den heer Van Hoeken zijn wel twee argumenten genoemd, maar een ander argument heeft hij onbesproken gelaten; en dat weegt bij mij juist zwaar. Ik vind, wij moeten het karakter van singel aan die wegen niet ontnemen. Die menschen wonen eenmaal buiten, en dat is een groot genot. Ik wilde, dat ik ook buiten kon wonen, en zou het dan heel onaangenaam vinden, wanneer alles voor mijn huis bestraat werd. Een bezwaar is, dat erken ik, dat de cavalerie en artillerie nog al eens het pad berijden. Daarom doen Burg. en Weth. deze toezegging, aan de hoofden der cavalerie en artillerie te verzoeken dat pad te willen mijden; want dat kan veel last geven van stof. Maar overigens zou ik er nooit voor zijn daar keien te leggenlater zal men er toe kunnen overgaan den weg hard te maken. Wat stellen Rurg. en Weth. nu voor? Verleden jaar reeds is aan het bezwaar van die bewoners, dat zij niet droogvoets de singels zouden kunnen bereiken, te gemoet gekomen. Welnu, er zijn trottoirs en traversen aan gelegd, en nu willen wij de maat volmeten, want dit acht ik een gegrond bezwaar: men moet met drooge voeten van de stad kunnen thuiskomen. Nu zullen wij de trottoirs door trekken, zoodat men met drooge voeten kan komen op de Douzastraat. Zal men nu, aan den vooravond van de riolee ring, die groote uitgave van 3200 op de begrooting brengen, terwijl de straat het volgend jaar misschien weer moet worden opgebroken? Het staat ook niet gelijk met het opbreken van den Ouden Singel. Het spreekt van zelf, dat bij het aanleg gen van gas- en waterleiding de straat hier en daar moet opgebroken worden, maar hier heeft men een plein, en dat zou men gaan bestraten, men zou er eene markt van maken daarmede kan ik niet instemmen. De heer Van Kempen. M, d. V. Ik zou gaarne een woordje zeggen over het voorstel van den heer De Goeje. Ik meen, dat de heer De Goeje heeft voorgesteld een deel der bestrating van de Breestraat te veranderen. Ik moet zeggen, alle geraas is natuurlijk onaangenaam, maar ik heb uit het verslag der Meisjesschool gezien, dat de resultaten van het onderwijs goed zijn; het blijkt dus, dat door dat geraas die resultaten nog niet slecht zijn geworden. Ook heb ik nooit gehoorddat hier in deze vergadering wel eens een verkeerd besluit is genomen doordat men elkander niet goed kon verstaan. Nu is het de vraag of het niet alleen wenschelijk en moge lijk, maar of het ook noodzakelijk is zich daarvoor zulke enorme onkosten te getroostente meer daar ik zoo gaarne de plannen van den heer Van Hoeken buiten bespreking latende zou zien, dat wij ons na de annexatie bijzonder erkentelijk "toonden voor onze nieuwe buren en daarvoor gelden te besparen om hun te geven wat nuttig en noodza kelijk is. Op die wijze maakt men het mogelijk, dat onze nieuwe buren, die eerst schoorvoetend bij ons zijn gekomen, ten slotte zullen zeggen: wij achten ons gelukkig, dat wij inwoners der stad Leiden geworden zijn. De heer De Goeje. Slechts een enkel woord. Ik heb niet bepaald aangedrongen op asphaltbestratingik heb eenvoudig gevraagd of het niet mogelijk zou zijn op de eene of andere wijze dat hinderlijke geluid te doen ophouden. Als klinker bestrating daartoe voldoende is, zat ik er mee tevreden zijn. Het is mij niet om een bepaald voorstel te doen, maar ik wensch deze zaak ernstig in overweging te geven. De heer Van Kempen zegt, dat men over de resultaten van het onderwijs op de Meisjesschool tevreden is en dat dus de stoornis onschadelijk is. Ik wil daarop alleen antwoorden dat hij goed zou doen zich zelf eens te overtuigen hoe de onderwijzeressen lijden onder dat vreeselijk leven en dikwijls door de leerlingen niet kunnen worden verstaan. De Voorzitter. Dit laatste moet ik den heer De Goeje toe geven. Het is door dat geraas in de bovenlokalen van de school van Mejuffrouw Winkler onhoudbaar: herhaaldelijk moet daar het onderwijs worden gestaakt, omdat onderwijze ressen en leerlingen niet kunnen verstaan worden. Maar ik erken: het is een groot bezwaar om het geheel te verhelpen; daarvoor zou asphaltbestrating noodig zijn, en die kost ongeveer 40000. Dat vind ik wel wat veel. De heer A. J. Van Hoeken J.Jzn. M. d. V. Ik wil even een misverstand, dat waarschijnlijk tusschen u en mij heerscht, uit den weg ruimen. U spreekt van de bestrating van den Singel, dat ligt niet in mijne bedoeling. De Voorzitter. Dat heb ik niet bedoeldhet is het singelplein. De heer De Lange. M. d. V„ het is tot mijn groot leed- i wezen, dat ik moet constateeren, dat hier voor de derde maal wordt gesproken over de bestrating van het voetpad, dat loopt van af Neksluis naar de Laatste Straat. Ik hoop, dat deze derde maal de laatste maal mag wezen, en dat de zaak op eene goede manier kan worden beëindigd tot voldoening van de bewoners daar, die hier reeds meermalen hebben aange klopt om deze zaak te regelen. Burg. en Weth. hebben vroeger, en ook nu weer, altijd verwezen naar de rioleeringsplannen, die op zich zelf wel eene aangename toekomstmuziek vormen met het oog op de gewenschte verbetering van dealgemeene toestanden; maar door den langen duur van voorbereiding voor die Singelbewoners reeds lang geen aangenamen klank meer hebben, omdat men hen in het moeras laat zitten. Het gaat niet aan om de verbetering van wegen en voetpaden jaar uit jaar in uit te stellen, omdat de mogelijkheid bestaat, dat ergens een riool zal komen. In 1897 is reeds door fabricage medegedeeld: »misschien ligt het er in het najaar al"; en nu is het najaar 1899, en niemand weet of er wat van komen kan. Het is dus geen goed standpunt om verbeteringen uit te stellen, omdat een rioleeringsplan in aantocht is. Mij dunkt, dat argument mag geen dienst meer doen. Een ander argument is door Burg. en Weth. genoemd, dat ik vermoed dat ook betrekking hebben moet op het voetpad aan den Witten singel; nl. dat de toestand daar ter plaatse ook een gevolg is van de minder goede manier, waarop dooi de aangrenzende gemeenten de wegen aan Leiden zijn over gedragen. Maar ook dat argument kan hier geen dienst doen. Bij de beschouwingen en beraadslagingen toch, die de Raad over dit voetpad heeft gehouden, is altijd één argument buiten bespreking geblevep, dat in mijn oog een zeer belangrijk ar gument is. Ik zou de vrijheid willen nemen, dat even onder de aandacht te brengen. De Raad kent het wel, maar het is niettemin buiten bespreking gebleven. Wat is de kwestie? De ligging van dat voetpad is zoo gun stig geweest als misschien met geen anderen weg het geval was; juist aan de omstandigheid dat in 1882 bouwgrond aan dat voetpad grensde, die onder de Gemeente Zoeterwoude hoorde, terwijl het voetpad (toen sloot) onder Leiden behoorde, heeft de Gemeente het te danken dat toen het raadsbesluit is kunnen worden genomen waarbij met den heer Swaan eigenaar van Vreewijk, die aanvraag deed om de sloot te dempen is kunnen worden overeengekomen dat hij de sloot mocht dempen als hij het daardoor ontslaande voetpad hard maakte en voorzag van een riool, terwijl hij eene jaarlijksche recognitie moest betalen van 150.terwijl de Gemeente het onderhoud van het voetpad op zich nam, waartoe ook die recognitie moest dienen. Ware die bouwgrond toen reeds gemeente Leiden geweest, dan zou er zeker geen motief zijn geweest om die recognitie te heffen. Nu heeft de heer Swaan het riool gelegd en de ƒ150.van 1882 tot 1898 ongetwijfeld geregeld betaald; d, i. totaal 2400.De verplichting tot onderhoud heeft de gemeente uitdrukkelijk nog eens op zich genomen, hoewel het al publiek-rechtelijk tot hare verplichtingen behoorde, want het was gemeentegrond. De heer Swaan heeft het wandelpad niet hard gemaakt; hij is van die verplichting ontheven, en heeft daarvoor gestort 360.Omdat er geen wandelpad was, heeft de gemeente het ook nooit kunnen onderhouden. Die f 150 zijn dus gedurende 16 jaren in de gemeentekas gevloeid als eene bate waar niets afging. Dit vormt op het oogenblik voor de gemeente eene bate van ƒ2400 ƒ360 f 2760. Nu meen ik, dat, al is de heer Swaan ontheven van zijne

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 8