DONDERDAG 26
De heer Pera. Ik dank de raadsleden voor het in mij ge
steld vertrouwen en verklaar mij bereid de benoeming aan te
nemen.
III. Benoeming van een derden onderwijzer aan de openbare
school der 3e klasse n°. 5.
(Zie Ing. St. n°. 210).
De uitslag der stemming is, dat de heer A. M. van Sermondt
is benoemd met 21 stemmen.
IV. Benoeming van eene vierde onderwijzeres in de handwer
ken aan de openbare school der 3e klasse n°. 5.
(Zie Ing. St. n°. 210).
De uitslag der stemming is, dat Mej. A. E. Driessens benoemd
is met algemeene stemmen.
De Voorzitter. Ik dank de heeren zeer voor hunne mede
werking.
V. Verzoek van J. De Best, om ontslag als derde onder
wijzer aan de openbare school der 4e klasse n°. 2.
(Zie Ing. St. n°. 209).
VI. Verzoek van F. J. E. Van de Vrande, om terugbetaling
van schoolgeld, lager onderwijs.
(Zie Ing. St. n°. 205).
VII. Rekening, dienst 1898, van het Roomsch-Katholiek
Weeshuis.
(Zie Ing. St. n°. 206).
VIII. Rekening, dienst 1898, van het Roomsch-Katholiek
Armbestuur.
(Zie Ing. St. n°. 206).
IX.,Rekening, dienst 1898, van het College van Vrouwen-
Kraammoeders.
(Zie Ing. St. n°. 207).
X. Begrooting, dienst 1900, van het Gereformeerd Minne-
of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis.
(Zie Ing. St. n°. 208).
XI. Suppletoire begrooting, dienst 1899, van het Heilige
Geest of Arme Wees- en Kinderhuis.
(Zie Ing. St. n°. 213).
Wordt achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder
hoofdelijke stemming gunstig op beschikt of worden goedgekeurd.
XII. Voorstel tot aankoop van het perceel aan den Maredijk,
kadastraal bekend onder sectie L. n°. 426, gemeente Leiden,
en tot vaststelling van den betrekkelijken suppletoiren be-
grootingsstaat.
(Zie Ing. St. n°. 211 en 220).
De Voorzitter. Ik kan hierbij mededeelen, dat wat in de
stukken staat vermeld, dat de erfpacht van 3.34, die op den
grond rust, af koopbaar zou zijn, later is gebleken onjuist te
zijn. Dat is eene onjuiste informatie geweest; de erfpacht is
alleen af te koopen met goedkeuring van de wederpartij.
Maar dat is geen bezwaar dan zal de gemeente jaarlijks
die 3 34 moeten betalen.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
XIII. Eerste suppletoir kohier der plaatselijke directe be
lasting, dienst 1899.
(Zie Ing St. n°. 218).
x Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
(De heer De Vries komt ter vergadering).
XIV. Vaststelling van de verordeningen, regelende de heffing
en invordering van een keurloon van visch te Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 217 en 219).
Worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stem
ming achtereenvolgens vastgesteld.
XV. Vaststelling van de verordeningen, regelende de heffing
en invordering van schoolgeld op de openbare bewaarscholen
te Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 217 en 219).
Deze verordeningen worden zonder beraadslaging en zonder
hoofdelijke stemming vastgesteld.
XVI. Vaststelling van de verordeningenregelende de heffing
en invordering der schoolgelden aan de openbare scholen voor
lager onderwijs te Leiden.
(Zie Ing. St. n°. 217 en 219).
Art. 1 tot 4 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
OCTOBER 1899. 73
Beraadslaging over art. 5, luidende
»Ilet schoolgeld voor de leerlingen van de scholen der eerste
en tweede* klasse is over elk ingetreden kwartaal ten volle
verschuldigd, ook al heeft de leerling het onderwijs over dien
geheelen tijd niet genoten.
Bij tusschentijds verlaten van de school wordt geene terug
gave toegestaan.
Echter kan de Gemeenteraad, op gemotiveerd verzoekschrift,
aan de ouders of verzorgers, wanneer de leerlingen tusschen
tijds de gemeente metterwoon verlaten of zich in de gemeente
gevestigd hebbengedeeltelijke teruggave of kwijtschelding
van schoolgeld verleenen.
De ouders of verzorgers zijn verplicht om, wanneer zij hunne
kinderen of pupillen van de school wenschen te nemen, daar
van minstens 8 dagen vóór den aanvang van het volgend
kwartaal schriftelijk kennis te geven aan het hoofd der school,
bij gebreke waarvan ook het schoolgeld voor het volgend
kwartaal is verschuldigd.
Er is geen schoolgeld over de ingetreden drie maanden ver
schuldigd voor de leerlingen, die de school met de in Juli in
vallende vacantie verlaten."
De heer Aalberse. M. d. V. In de Memorie van Toelichting,
op blz. 101 van de Ingekomen Stukken, staat: «In de veror
dening op de heffing van schoolgelden op de openbare lagere
scholen, werd de bepaling betreffende mogelijke restitutie van
schoolgeld billijkheidshalve in dier voege gewijzigd, dat kwijt
schelding of restitutie kan worden verleend, wanneer de leer
lingen zich tusschentijds in de gemeente vestigen of die ver
laten en niet, zooals tot nu toe, alleen dan, wanneer tevens
de ouders of verzorgers van woonplaats veranderen."
Ik kan mij met de voorgestelde wijziging volkomen ver
eenigen, maar ik zou toch willen vragen, of alinea 3 van art. 5
juridisch wel geheel juist is geredigeerd. Die alinea luidt als
volgt»Echter kan de Gemeenteraad, op gemotiveerd verzoek
schrift, aan de ouders of verzorgers, wanneer de leerlingen
tusschentijds de gemeente metterwoon verlaten of zich in de
gemeente gevestigd hebben, gedeeltelijke teruggave of kwijt
schelding van schoolgeld verleenen."
Mijn bezwaar ontstaat door de bepaling van art. 78 Burgerlijk
Wetboek, waarin verklaard wordt, dat minderjarigen de woon
plaats volgen van hunne ouders of voogden. Ik geloof daarom,
dat de uitdrukking: «wanneer de leerlingen tusschentijds de
gemeente metterwoon verlaten" juridisch gelijk staat met de
woorden die er vroeger stonden«wanneer de ouders de ge
meente metterwoon verlaten"; dat hier dus wel eene nieuwe
formuleering wordt gegeven, maar de zaak dezelfde blijft.
Wanneer toch de leerlingen van woonplaats veranderen, zal
daarvan juridisch nog niet het gevolg zijn, dat de stad door
hen «metterwoon" verlaten is, als de ouders in de stad blijven
wonen. Zou het, M d. V., om misverstand te voorkomen,
misschien niet beter zijn, wanneer hier gevolgd werd de ter
minologie van het Burgerlijk Wetboek, en dus niet werd
gesproken van «metterwoon verlaten", maar bijv. werd gelezen:
y>door het veranderen van de plaats van hun werkelijk verblijf "2
Ik zeg niqt, dat die woorden erg mooi zijn, maar dan zou elk
misverstand zijn uitgesloten, en wij houden ons aan de wette
lijke terminologie.
De Voorzitter. Ik geloof, dat niemand het anders zal uit
leggen dan zooals u het het laatst hebt omschreven. Er kan hier
alleen gedacht worden aan het begrip woonplaats niet in juri-
dieken, maar in feitelijken zin. Het hangt er slechts van af
of de kinderen in de stad komen of er uit gaan; het begrip
waar zij juridiek wonen, waar zij hunne wettelijke woonplaats
hebben, doet er niets toe.
Wij willen hetzelfde; ik heb tegen uwe omschrijving geen
bezwaar, maar ik vind haar leelijk, en wat er staat drukt
volkomen hetzelfde uit. Men treedt hier niet in de quaestie
of iemand hier zijn wettelijk domicilie heeft. Het spreekt van
zelf: een kind behoudt juridiek zijne woonplaats bij de ouders,
en ik geloof, dat niemand hier aan iets anders zal denken dan
aan een feitelijk verblijf. Men zou «metterwoon" geheel kun
nen weglatendan ware misschien aan uw bezwaar geheel
tegemoet gekomen. Kunt gij u daarmede vereenigen?
De heer Aalberse. M. d. V. Ik geloof inderdaad, dat het
zoo óók beter is.
Zonder hoofdelijke stemming wordt daarop besloten het woord
metterwoon uit de 3e alinea te laten vervallen.
De Heer Den Houter. Zou ik mogen vragen, M. d. V., of
ik bij Burg. en Weth. voor een klein amendement op de 3e
alinea van dit art., waarover zoo juist gesproken is, een
welwillend gehoor zou mogen vinden?
Die alinea zou dan aldus luiden: Echter kan de gemeente
raad, op gemotiveerd verzoekschrift, aan de ouders of ver
zorgers gedeeltelijke teruggave of kwijtschelding van school
geld verleenenindien daarvoor billijke gronden aanwezig zyn.
Zooals blijkt, vervallen dan de woorden: «Wanneer de leer-