72 DONDERDAG 20 OCTOBER 1899. de gemeente; waarom toen dit is overeengekomen, dat bij het eindigen van het contract de gemeente het recht zou hebben om al zijne stalen en den weg om er van den Hoogen Rijndijk te komen, over te nemen voor eene som van 20000.Nu werd het wenschelijk om te voorkomen, dat die stalengrond, waarop de gemeente dus eenige rechten kreeg, niet zouden worden vervreemd en dat de gemeente die voor zich vastlegde. Dat is geschied door het nemen van eene hypotheek en wel van 40000dus tot een veel grooter bedrag omdat Gebrs. Yan Ulden nog andere verplichtingen hadden na te komen, en zij beter zakelijke zekerheid dan borgen konden stellen. De gemeente kreeg dus eene hypotheek, welke strekte als waarborg, niet voor eene reeds bestaande schuld, doch voor de richtige nakoming van alle verplichtingen, welke Gebrs. Van Ulden tegenover de gemeente Leiden op zich genomen hadden. Deze hypotheek drukte op hunne eigendom men, die met verschillende hypotheken waren bezwaard. Eerst wanneer die andere eerste en tweede hypotheken zouden zijn afgelost, zou de onze zakken en eerste hypotheek worden. De bedoeling is dus geweest, dat, wanneer hij bij het sluiten van het contract betreffende de gemeentereiniging, zijne stalen vrij had gehad, de gemeente zich zou tevreden gesteld hebben met alleen die stalen, die later wellicht aan de gemeente zouden moeten worden overgedragen, met hypotheek te belasten. Toen hij die niet vrij kon leveren voor die garantie, werden alle eigendommen van Van Ulden er bijgevoegd. Nu zijn door den vorigen verkoop die eerste hypotheken voor een groot gedeelte afgelost, De gemeente is dus reeds voor eenige gedeelten eerste hypotheekhoudster en zal dat, ten gevolge van deze schikking, ook worden op de stalen die wij later in eigendom kunnen krijgen en die eene waarde hebben van f 20000, op wat hij nog overhoudt van Rijnstroom, op nieuwe stalen en op huizen die Gebr. Van UldenUater hebben verkregen. Ik geloof dus, dat het verzoek zonder eenig bezwaar kan worden toegestaan. Staan wij het niet toe, dan verliest Van Ulden het groote voordeel van dezen verkoop. Ik zal nu eerst het adres van Van Ulden laten voorlezen. Het adres luidt als volgt: Aan den Raad der gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen: Johannes Van Ulden en Petrus Van Ulden, aannemers van het reinhouden der gemeente Leiden, wonende te Leiden. dat zij in de gelegenheid zijn om te verkoopen die gedeelten van de buitenplaats «Rijnstroom", aan den Hoogen Rijndijk, te Leiden, welke thans nog aan hen in eigendom toebehooren, met uitzondering van het gedeelte gelegen aan de zijde van de Grofsmederij, gemeten zoowel aan de zijde van den Rijn dijk als aan het Jaagpad op een afstand van twintig meters in eene rechte lijn doorgetrokken: dat die perceelen zijn begrepen in het hypothekair verband, ten behoeve van de gemeente Leiden gevestigd, krachtens de akte 9 April 1894 voor den Notaris Mr. J. A. F. Coebergh te Leiden verleden; dat zijom die perceelen vrij van hypothekair verband te kunnen leveren, daartoe van U noodig hebben, ontslag uit het hypothekair verband: dat zij zich hebben voorgesteld: 1° om uit de koopsom van voormelde onroerende goederen af te lossen, behalve de hypothekaire inschrijving daarop met andere perceelen rustende ten behoeve van den heer Raumann, groot ƒ13000,a de hypothekaire vordering, primitief ten behoeve van den heer Van Rhijn, per resto groot ƒ1500. b die ten behoeve van den heer Stadhouder, per resto groot 1500.tengevolge waarvan de gemeente Leiden eene eerste hypothekaire inschrijving zou krijgen op al de perceelen die te haren behoeve zijn verbonden en waardoor dus de rechten van de gemeente zouden worden gebaat. 2° om, wanneer dit door U wordt verlangd, ten behoeve van de gemeente Leiden een eerste hypothekair verband te verleenen op de onlangs door hen gekochte staalsteden en water, gelegen in de gemeente Leiderdorp, samen groot 37.45 aren. Redenen waarom zij UEdelachtbaren verzoeken, om ingeval aan het vorenstaande Uwe goedkeuring kan worden verleend 1° uit het hypothekair verband te ontslaan de kadastrale perceelen gemeente Leiden sectie M. nos. 930, 931, 932, 933, 934, 1522,1626,1627 en 1795, met uitzondering van dat gedeelte dat van den voorgenomen verkoop uitgesloten is, onder voor waarde dat worden afgelost de hypothekaire schuldvorderingen ten behoeve van de heeren Van Rhijn, Stadhouder en Raumann, waarvoor ten hypotheekkan tore te Leiden inschrijving is geno men ten behoeve van eerstgenoemden 17 Augustus 1883, deel 64 n°. 181, ten behoeve van den heer Stadhouder 20 Maart 1890, deel 93 n°. 55 en ten behoeve van laatstgenoemde 2 November 1893 deel 108 n°. 190 en desverlangd ten behoeve van de gemeente Leiden een eerste hypothekair verband worde verleend op de perceelen kadastraal bekend gemeente Leider dorp, sectie A nos 981, 982, 983, 984 en 993. 2° aangezien de verkoop daarvan afhankelijk is gesteld, Uwe beslissing te willen geven vóór 5 November aanstaandeaan gezien de verkoop niet tot stand komt wanneer vóór 9 November aanstaande, Uwe toestemming tot ontslag niet is verleend. 't Welk doende enz. J. Van Ulden. Leiden, 26 October 1899. P. Van Ulden. De Voorzitter. Nu wensch ik in de eerste plaats voor te stellen deze zaak dadelijk te behandelen. Wanneer de Raad uitstel wil, is het mij natuurlijk goed, maar dan bestaat er voor Van IJlden gevaar tenzij er vóór 5 Nov. a. s. eene afzonderlijke vergadering voor mocht gehouden worden dat hij de kans van dien voordeeligen verkoop misloopt. Verlangt een van de leden het woord over mijn voorstel om deze quaestie dadelijk te behandelen? Zoo niet, dan is daartoe besloten. Nu wat het voorstel zelf betreft. Wij moeten deze geheele zaak nog eens goed nagaanwant eerst hedenmorgen hebben wij dit adres ontvangen, hoewel ik met het plan reeds be kend was. Nu meen ik uit de voorlezing te hebben gehoord, dat Van Ulden niet aanbiedt ook op zijne huizen hypotheek te leggen, maar het komt mij voor, dat alle waarde die hij aan onroerend goed heeft, door onze hypotheek moet worden gedrukt. Kan de Raad goed vinden, dat Burg. en Weth. gemachtigd worden in dien zin de onderhandelingen met Van Ulden voort te zetten en casu quo zijn verzoek toe te staan? Mocht het ons blijken wat ik niet geloof dat Van Ulden weigert al zijn onroerend goed met die hypotheek te belastendan zou ik meenen, dat wij zijn verzoek niet moesten toestaan. Blijkt evenwel wat ik bijna zeker weet dat het geval is dat de gemeente hoe genaamd geen belang heeft bij eene weigering, dan zou ik wenschen, dat Burg. en Weth. gemachtigd werden de zaak af te doen, wat vóór 5 November zou kunnen geschieden. De heer P. J. Van Hoeken. Ik kan er mij zeer goed mede vereenigen dit aan Burg. en Weth. over te laten. Maar ik zou willen vragen: blijven ook zijn huis, waarin hij nu woont, niet het huis van zijn broeder, buiten den verkoop of een daarvan De Voorzitter. Een daarvan blijft er buiten, maar het andere, het oude buiten van den heer Van Wensen, gaat weg; dat is verkocht. Maar daarentegen behoudt hij aan den kant naar Leiderdorp toe, een strook grond van dertig meters breedte, waar hij zijn huis en stallen gaat bouwen, want de buitenplaats moet worden ontruimd. Dat stuk grond zal dus gedeeltelijk worden bebouwd en overigens ingericht voor stallen. Hij verkoopt dus de middenmoot, tusschen het huis, waarin de eene Van Ulden woont, en de plaats om den anderen Van Ulden te doen wonen. Wij verliezen dus als waarborg den nu verkochten grond, maar daartegen wordt afgelost '16000.— hypotheek, welke hooger in rang is dan de onze, zoodat de gemeente eerste hypotheek verkrijgt op alle onroerende goede ren van Gebrs. Van Ulden. Dus de gemeente kan er geen kwaad bij, te meer daar er bij worden verbonden de nieuwe stalen, die onlangs zijn gekocht, terwijl ik bovendien van meening ben, dat alle goederen moeten worden verbonden, ook de huizen. Het contract met Van Ulden loopt nog vier a vijf jaren, en het is niet te vreezen dat de gemeente in dien tijd nog zooveel te beboeten zal hebben, dat dit niet zou kunnen worden verhaald op de eigendommen van Gebrs. Van Ulden. Ik geloof dus, dat zonder gevaar kan worden besloten het verzoek toe te staan. Dienovereenkomstig wordt bij acclamatie besloten. Aan de orde is: I. Verzoek van den heer Prof. Dr. D. E. Siegenbeek van Heukelomom ontslag als lid der Commissie van Beheer over het Krankzinnigengesticht Endegeest. (Zie Ing. St. n°. 215). De Voorzitter. Indien niemand hierover het woord ver langt, dan stel ik voor den heer Siegenbeek van Heukelom het gevraagd ontslag eervol te verleenen onder dankbetuiging voor de in die betrekking aan de gemeente bewezen diensten. Het ontslag wordt zonder hoofdelij ke stemming eervol verleend. II. Benoeming van een lid der Commissie van Beheer over het Krankzinnigengesticht Endegeest. (Zie lng. St. n°. 216.) De Voorzitter. Ik heb de eer de heeren De Lange, Aalberse en L. Driessen te verzoeken met mij het stembureau uit te maken. De uitslag der stemming is, dat de heer Pera is benoemd met 18 stemmen, tegen 2 stemmen op den heer Kerstens uit gebracht, en 1 blanco. De Voorzitter. Is de heer Pera bereid de benoeming aan te nemen?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 2