DONDERDAG 26 OCTOBER 1899. 91 ringsrecht bij de Schouwburg-vereeniging, ontstaan uit t pu bliek recht. Eerlijk gezegd, begrijp ik niet hoe dat uit art. 2 R. O. zou kunnen volgen. Dat art. spreekt slechts van de rechterlijke competentie. ik kan mij, de bekende rechtsquestie nu eens ter zijde latende, slechts een eiviel-vorderingsrecht uit 't publiek recht ontstaan, denken, wanneer de rechtsband zijn oorsprong vindt in een onrechtmatige daad; meestal; de niet nakoming of althans niet voldoende nakoming van een .aan het openbaar gezag door eenig wettelijk voorschrift opgelegde verplichting. Nu geloof ik echter, dat niet zal worden tegengesproken, dat de Raad formeel steeds bevoegd is, op een eens genomen besluit terug te komen. Allerminst zal mij dit worden tegen gesproken door Burg. en Weth. Immers, nog in n°. 186 van de Ingekomen Stukken van dit jaar, schreven zij dd. 20 September 1.1. »Ten slotte wenschen wij er nog op te wijzendat adres sant het in zijn adres ten onrechte doet voorkomen, als zou ons College met hem van meening zijn, dat het Gemeente bestuur van Leiden zonder zijne instemming geen wijziging zou kunnen brengen in het destijds door den Raad der ge meente Leiderdorp genomen besluit. Zoo goed als die gemeente zelf vroeger, kan thans ook de gemeente Leiden, indien dit noodzakelijk blijk ten allen tijde terugkomen op het vroeger genomen besluit, voor zoover n.l. aan het oorspronkelijk plan niet reeds uitvoering is gegeven." Ziedaar, M. d. V. de eigen woorden van Burg. en Weth. slechts ongeveer een maand geleden geschreven. In het terugkomen op een eens genomen besluit, zelfs wanneer dat besluit behelst de goedkeuring van een uitge breid stratenplan, zien Burg. en Weth. geen onrechtmatige daad. Ik vraag, waarom zou die onrechtmatige daad wel ge pleegd worden, wanneer de Raad terugkwam op een besluit, waarbij practisch niets anders besloten werddan om gedu rende vijftien achtereenvolgende jaren deri Raad te doen stemmen over een subsidie van 1500 gulden? Mijn conclusie is dus: vrees dat een in deze mogelijk toekomstig proces door de stad zal worden verloren, bestaat er niet. Hiermede, M. d. V. meen ik mijn stem tegen dit volg nummer voldoende te hebben toegelicht en gemotiveerd. Eén woord wil ik hier nog bij voegen. Alleen motiveering mijner stem. naar aanleiding van 't verleden jaar door U gesprokene, was mijn doel. In de verste verte was mijn doel niet: een juridisch debat uit te lokken. Wanneer tJ van meening zijt, dat het daarvoor hier niet de plaats is, en dat iets dergelijks ook zeer ongewenscht is, met het oog op een mogelijke procedure, dan deel ik die meening volkomen De Voorzitter. Ik ben den heer Aalberse zeer dankbaar, dat hij op dit late uur geen debat verlangt over de juridische quaestie, welke echter door hem zei ven is geëntameerd. Indien hij legt naast zijn betoog het advies dat ik ten vorige jare in de Raadsvergadering heb uitgebracht, dan zal hij zien wat mijne meening daaromtrent is, die lijnrecht met de zijne strijdt en die m.i. de leer van den heer Aalberse volkomen weerlegt. De andere leden kennen mijn advies. Ik zal dus met hem niet gaan debatteeren over de theore tische vraag, of art. 205 der Gemeentewet met schulden al leen bedoelt die schulden, welke uit privaatrecht ontstaan zijn, of ook die, welke eene publiekrechtelijke verhouding tot grond slag hebben; evenmin over de vraag, of de burgerlijke rechter bevoegd is recht te spreken over vorderingen uit het publiek recht ontstaan. Ik laat die discussie gaarne aan de theoretische juristen over. Zoolang echter de Hooge Raad zijne constante jurisprudentie blijft volgen, dat de rechterlijke macht bevoegd is te oordeelen, overeenkomstig art 2 der Rechtelijke organi- nisatie over alle schulden, onverschillig of zij uit het privaat- of uit het publiekrecht zijn ontstaan, zal de Raad wijs doen zich bij die beslissing neer te leggen en zich niet te wagen aan een procedure met de Schouwburgvereeniging. Nu ik er toch over spreek, wil ik er nog iets van zeggen. De heer Aalberse beroept zich op het begrootingsrecht van den Raad en hierop, dat wij hebben eene eenjarige be grooting, die dus elk jaar door den Raad moet vastgesteld worden. Nu zal ik dadelijk toegeven wat ik ook het vorige jaar heb toegegeven, nl. dat de Raad formeel volkomen be voegd is te stemmen over eiken begrootingspost. Ik heb toen ook gezegd: de Raad is formeel bevoegd mijne jaarwedde van de begrooting te schrappen, en wanneer dat amendement op de begrooting werd voorgesteld, zou ik mij tegen de behan deling van dat amendement niet verzetten. Maar de formeele bevoegdheid moge bestaan, zoodra de Raad in strijd handelt met art. 205 der Gemeentewet, zullen Gedeputeerde Staten den verworpen post op de begrooting brengen krachtens art. 205 der Gemeentewet. Dat zouden zij zeker doen, als mijn jaarwedde was geschrapt, doch m. i. ook moeten doen als de subsidie aan den Schouw burg was geschrapt, hoewel men mag aannemen, dat die schuld niet ontstaan is uit overeenkomst of uit de wetmaar uit publiek recht. Maar het argument van eene eenjarige be grooting heeft, dunkt mij, ook naar het oordeel van den heer Aalberse, ten deze al heel weinig zin,al is dat dan formeel mogelijk. In eene vorige vergadering is aangenomen een subsidie voor de electrische tramwij hebben nl. voor twintig jaren gegarandeerd de rente van een kapitaal van f 60.000. Daar omtrent is geen overeenkomst gesloten, en daarmede is geen onrechtmatige daad begaan. De heer Aalberse, die zelf vóór die 20-jarige garantie heeft gestemd, zal het toch wel met mij eens zijn, dat wanneer de tram tot stand komt, en wij komen niet na onze verplichting om de jaarlijksche rente garantie te betalen wanneer dat noodig is, de gemeente tot die betaling in rechte zou worden veroordeeld. De subsidie aan den Schouwburg voor meer dan één jaar is niet een op zichzelf staand feit. De gemeeute zal dikwijls publiek-rechtelijk eene schuld aangaan voor meer dan één jaar. Zou men nu meenen, dat de Gemeente, alleen uit dat éénparig begrootingsrecht de bevoegdheid zou kunnen ontleenen, om het volgende jaar die verplichting niet na te komen. Waar zou dat heen? Zonder twijfel zou de rechterlijke macht de gemeente tot betaling veroordeelen, als zij hare verplichting niet nakwam. Zoo is het hier ook met de subsidie aan den Schouwburg. De Raad heeft besloten die subsidie onder zekere voorwaarden uit te keeren; daarop grond ik de meening, dat de gemeente voor vijftien jaren daarvoor aansprakelijk blijft, tenzij het geval zich voordoet, dat de gemeente niet aansprakelijk zou zijn, d. i. wanneer de voorwaarden niet worden nageleefd. Wat de heer Aalberse heeft aangevoerd, is een geheel ander geval. Op 30 Sept, gingen wij geen schuld aan. lie gemeente Leiderdorp had het stratenplan goedgekeurd en daarop konden wij terugkomen totdat het geheel was uitgevoerd en voor zoover er geen uitvoering aan gegeven was. Dat is dus geheel wat anders. Is het Raadsbesluit tot toekenning eener subsidie gedurende 15 jaar aan de Schouwburgvereeniging onwettig, zooals de heer Aalberse heeft betoogd, even onwettig is dan het besluit ten aan zien van de electrische tramen dat is ook door den heer Aal berse aangenomen. Bovendien, de heeren zullen weten, dat de wettigheid van het Raadsbesluit omtrent de subsidie aan den Schouwburg reeds is aangenomen door het College van Gedeputeerde Staten. Zij hebben al de argumenten, die de heer Aalberse heeft aangevoerd, overwogen en niet gedeeld. Men heeft zich destijds gewend tot Gedeputeerde Staten om te betoogen, dat het raadsbesluit zou zijn onwettig. Welnu, Gedeputeerde Staten hebben gezegd, het is niet onwettig; wij vinden geen enkelen term om dat besluit tot vernietiging voor te dragen. De heer Aalberse. M. d. V. Een kort woord slechts om nog even terug te komen op de stem in de vorige vergadering door mij uitgebracht over de rente-garantie. Er bestaat mijns inziens een verbazend groot verschil tusschen een raadsbe sluit waarbij rente-garantie wordt verleend, en een raadsbe sluit waarbij wordt vastgesteld, dat als subsidie voor een onderneming gedurende een zeker aantal jaren eene som op de begrooting zal worden gebracht. Wat ten slotte de quaestie betreft van het ter vernietiging voordragen van een besluit door Gedeputeerde Staten, nog niet zoo heel lang geleden, bij arrest van 9 Juni 1893, heeft de Hooge Raad beslist, dat de rechterlijke macht niet gebonden is aan eene uitlegging door een administratief college gegeven. Ik geloof dat dit hier het geval ook zou kunnen zijn. De Voorzitter. Het onderscheid, dat de heer Aalberse nu maakt, tusschen rente-garantie en subsidie begrijp ik niet recht, vooral niet op het standpunt van den heer Aalberse, die in zijne rede de subsidie aan den Schouwburg vportdurend rente-garantie heeft genoemd. Niet ik, doch de heer Aalberse is dus van oordeel, dat de subsidie aan den Schouwburg eene rente-garantie is, waaraan dus op zijn standpunt de Raad gebonden is al de jaren, waarvoor die garantie is aangegaan. Men zal zich herinneren, dat in het request, destijds tot Gedeputeerde Staten gericht, om de onwettigheid van het Raadsbesluit te betoogen, als argument gebruikt is, dat de subsidie van den Schouwburg eene rente-garantie zou zijn, welk argument door Ged. Staten terecht ongegrond is geoordeeld. Volg. 168 in stemming gebracht, wordt aangenomen met 17 tegen 9 sternen. Voor stemden de heeren: Juta, tan Hamel, Kroon, De Vries, Hasselbach, Van Rhijn, Drucker, Kaiser, Fockema Andreae, De Goeje, Van Dissel. Zaaijer, Zillesen, P. L. C. DriessenVan Lidth de Jeude, Dekhuijzen en Korevaar. Tegen stemden de heeren: P. J. Van HoekenVan Kempen, De Lange, Kerstens, J. P. J. Driessen, Pera, Aalberse. A. J. Van Hoeken J.Jz. en Den Houter. De volgnrs. 169174 worden achtereenvolgens zonder be raadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 21