DONDERDAG 12
OCTOBER. 1899.
09
de gemeente en niet op het belang van individuen, die in de
gemeente wonen en in de termen vallen om eene functie te
bekleeden.
De beer Den Mouter. M d. V., het spreekt van zelf, dat
er absoluut geen bezwaar bestaat tegen de motie van den
heer Fockema Andre®, zooals die daar straks is geformuleerd,
nadat onze motie zal zijn afgehandeld. En waarom? Het is
misschien niet parlementair uitgedrukt, maar die motie spreekt
uit waarheid als een koe; wij hebben niet noodig daarop nog
eens in het breede te wijzen, aangezien alleen de geschiktste
personen voor betrekkingen worden sekozen. Dat doet de
heer Fockema Andre®, en dat doen wij ook. Dat is eene zaak,
die van zelf spreekt, en waarover het niet noodig is een woord
te verspillen. Uit de usance die men thans hier tracht te ver
dedigen, blijkt echter duidelijk dat niet gehandeld wordt naar
recht; want eene kwestie van recht zit er zeer zeker achter.
Hetgeen de heer Fockema Andre® verdedigt is eenvoudig een
zijdig Volgens ons zijn de commissiën eenzijdig, en zijn dus
de bekwaamheid en de geschiktheid waarover de motie Fockema
spreekt, op dit oogenblik praktisch synoniem met eenzijdig
heid. Daartegen komen wij op. Wij meenen, dat de commissiën
dan het best praktisch de zaken kunnen aanvatten en goed
kunnen werken, wanneer zij niet eenzijdig zijn samengesteld.
Hoe kan het anders die commissiën vulien zichzelf aan,
alleen bekend zijnde met personen uit haren kring, en geven
dus voordrachten zonder personen uit andere kringen, wijl zij
daarmede niet bekend zijn. De motie van den heer Fockema
Andre® verrast ons zeer. Wij hadden gedacht, dat allen het
eens zouden zijn, dat het niet aangaat, dat waar bijvoorbeeld
een derde van alle schoolgaande kinderen de bijzondere school
bezoeken, de commissie, aan wie het toezicht op die scholen
is toevertrouwd en die bestaat uit twaalf leden, slechts alleen
voorstanders van het openbaar onderwijs telt op één uitzon
dering na.
De heer Pera. Wij kunnen zeker lange redevoeringen hier
over houden en zeggen, dat er geschiktheid noodig is, en ook
dat onpartijdigheid noodig is. Maar hoe komt het dan toch.
dat in al die commissiën die geschiktheid en onpartijdigheid
niet blijken. Ik kan begrijpen, dat de heer Fockema Andre®
zegt: ik hoop, dat men goed zal afscheiden uit de motie wat
wij niet willen van wat wij ook willen. Maar als de heer
Fockema Andre® tegen deze motie is, dan moet hij ook de
portée daarvan dragen en niets anders.
De heer Fockema Andre.e. Wanneer ik tegen de motie stem,
zal ik zeker de verantwoordelijkheid van die stem op mij nemen.
Jntussehen wil ik den heeren Den Mouter en Aalberse doen
opmerken, dat zij aan hetgeen ik heb gesproken eene geheel
verkeerde portée hebben gegeven. Ik heb niet gesproken over
het verledendat kan ik niet beoordeelen, daarvoor heb ik geen
gegevens; daarvoor zou men moeten weten welke personen
van andere richtingen in de termen waren gevallen en bereid
waren geweest eene benoeming aan te nemen. Ik wil allerminst
zonder afdoende gegevens een afkeurend oordeel uitspreken.
Dit mogen de commissiën toch wel van ons verwachten, dat
zij niet ongehoord, zonder behoorlijke motieven veroordeeld
worden. Ik spreek dus niet over het verleden, mijne motie
spreekt alleen mijn denkbeeld uit over hetgeen moet zijn.
De heer Van Kempen. M. d. V. De heer Fockema Andre®
kan niet tegen onze motie zijn, want in zijn eigen motie zegt
hij nu, nadat zijne motie door hom gewijzigd is, dat hij de
verschillende richtingen niet wenscht uit te sluiten, terwijl
wij in onze motie verzoeken om bij voorkomende vacaturen
daarop te letten, dat die uitsluiting niet geschiedt. Beide mo-
tiën beoogen dus hetzelfde.
Hoe de heer Fockema Andre® derhalve tegen onze motie
kan zijn en de voorkeur blijft geven aan zijn eigen motie,
begrijp ik niet, tenzij dan alleen omdat het zijn eigen motie is,
door hem voorgesteldmaar daarvoor staat de heer Fockema
Andre® toch te hoog.
Ik begrijp zeer goeddat de Burgemeester zich eenigszins
gekrenkt gevoelde dat is echter weder voorbij maar na
de wijziging door ons in de motie gebracht, begrijp ik niet,
hoe een man als de heer Fockema Andre® daartegen kan
zijn, omdat zij nu eigenlijk beoogt wat hij zelf wil.
De Heer Den Mouter. Wij kunnen den heer Fockema
Andre® een heel eind tegemoet komen. Ik kan begrijpen dat
de heer Fockema Andrese over het verleden een sluier wil
hangen, maar het doet mij genoegen dat hij, zoo begrijp ik
zijne motie ten minste, nu wenscht dat in de toekomst een
zijdigheid worde buitengesloten, omdat het noodlottig werkt
als steeds personen van eene enkele richting worden gekozen,
en anderen worden voorbijgegaan. Eenzijdigheid is altijd
schadelijk voor het algemeen belang. Wanneer men steeds
personen kiest van eenzelfde denkwijze, dan kan het niet
anders of zij ageeren in eene bepaalde richting, terwijl het
juist zoo wenschelijk is, dat ook de meeningen van andere
richtingen worden gehoord, die toch ook belang hebben bij
het welzijn der gemeente. Ik kan mij bijv. voorstellen dat er
in de commissie voor het onderwijs een werkman werd gekozen,
die politiek medeleeft en der werklieden denkwijze vertegen
woordigt, en zoo is het ook met andere schakeeringen van
het maatschappelijk leven. Onze motie beoogt volstrekt niet
eene blaam te werpen op vorige voordrachten door commis
siën opgemaakt; ik neem aan dat die voordrachten alle te
goeder trouw zijn gedaan; onze wensch is alleen dat in het
vervolg ook wat meer worde gelet op het bestaan van allerlei
richtingen die gelijke rechten hebben.
De heer De Goeje. M. d. V. Wat het verleden betreft wil
ik dit nog verklaren. Herhaaldelijk heeft de Schoolcommissie
getracht antirevolutionnairen en ik meen ook Katholieken die
zij geschikt oordeelde, in haar midden op te nemen, maar
weigering op weigering heeft zij ontvangen.
De heer L. Driessen. Ik ben zoovele jaren lid van den
Gemeenteraad en van verschillende commissiën geweest, maar
ik kan plechtig verklaren, dat in de commissiënwaarvan ik
deel heb uitgemaakt, nooit een dergelijk idee heeft voorge
zeten, als zoo even door den heer Den Houter is gezegd. Ik
vind, dat wij ons deze beschuldiging niet mogen laten wel
gevallen.
De heer Den Mouter. Ik heb zoo groote achting voor den
heer Driessen, dat ik de beschuldiging tot mij gericht niet
mag onbeantwoord laten. Dat heb ik niet bedoeld. De ijver
en de goede trouw van de leden der commissiën zijn boven
allen twijfel, maar het kan niet anders, waar de commissiën
eenzijdig zijn samengesteld, daar gaat men zoeken naar de ge
schikte personen in eigen kring; maar ik beweer niet, dat
de heer Driessen of de andere heeren, dat met opzet zouden
hebben gedaan. Maar wanneer de gezichtskring klein is en
de keuze beperkt, dan kan het niet anders, of de aandacht
valt op personen, die men beter kent dan die uit andere kringen.
De Voorzitter. Indien niemand meer het woord verlangt,
zal ik het eerst in stemming brengen de motie van de negen
heerenzooals die is gewijzigd door den heer Den Houter,
met welke wijziging zeker alle onderteekenaars het eens zijn.
In stemming gebracht, wordt de motie verworpen met 17
tegen 9 stemmen.
Tegen stemmen de heeren Drucker, Zillesen, Korevaar, Juta,
Kroon, Van Rhijn, De Vries, Van Dissel L. Driessen, Kaiser,
De Goeje, Hasselbach, Van Lidth de Jeude, Zaaijer, Fockema
Andre®, Dekhuyzen en Van Hamel.
Voor stemmen de heeren P. .1. Van Hoeken, Kerstens, Van
Kempen, J. P. J. Driessen, Aalberse, De Lange, A. J. Van
Hoeken J.Jzn., Pera en Den Houter.
De Voorzitter. Nu komt in stemming de motie van den
heer Fockema Andre®.
De heer Van Kempen. M. d. V., mag ik u verzoeken te
vragen, of iemand persoonlijk stemming verlangt. Dan zal
blijken, dat niemand die verlangt.
Stemmen: Jawel, M. d. V., stemmen!
In stemming gebracht, wordt de motie-Fockema Andre®
aangenomen met 25 tegen 1 stem.
Voor stemmen de heeren: Drucker, Zillesen, Korevaar, Juta,
Kroon, Van Rhijn, De Vries, Van Dissel, L. Driessen, De Goeje,
Hasselbach, Van Lidth de Jeude, Zaaijer, Fockema Andre®,
Dekhuyzen, Van Hamel, P. J. Van Hoeken, Kerstens, Van
Kempen, J. P. J. Driessen, Aalberse, De Lange, A J. Van
Hoeken J.Jzn., Pera en Den Houter.
Tegen stemt de heer Kaiser.
De heer J. P. J. Driessen. M. d. V. Ik zou u inlichting
willen vragen omtrent een zaak, welke van groot belang is
voor de gemeente. Gedurende eenigen tijd gaat het gerucht,
en het is bevestigd door een bericht in het Leidsch Dagblad,
dat het grootste gedeelte van ons garnizoen zoude worden
verplaatst naar elders. Zeker zouden wij dit allen betreuren,
en daarom, M. d. V., zoude ik u willen vragen of u hierom
trent iets bekend is in hoeverre dit gerucht waarheid bevat.
De Voorzitter Ik heb bedoeld bericht ook in de couranten
gelezen, en wijl ik groot belang stel in het behoud van het
garnizoen, heb ik eens geïnformeerd. Nu geloof ik niet, dat
voor de verplaatsing, althans in den eersten tijd, groote vrees
behoeft te bestaan. Wat echter het gevolg zal zijn van de
nieuwe legerorganisatie, die, zooals ik in de dagbladen las,
binnenkort zal worden ingediend, weet ik natuurlijk niet.
De heer Den Mouter. M. d. V. Ik moet aan het Dag. Best.
vragen, of het kennis heeft genomen van het nummer 106
van Vrijdag 29 September 1899 van «Ons Streven" Weekblad
gewijd aan de belangen van landbouw en nijverheid, onder
I redactie van Heemskerk.