52
art. 207. 6° oud.
art. 207. 4° en 5° oud.
art. 208 oud.
art. 207. 7° en 10° oud.
nieuw.
art. 201 oud.
nieuw.
art. 194 oud.
art. 195 oud.
art. 207. 1° oud.
art. 207. 2° oud.
art. 200. 3° oud.
art. 207. 9° oud.
art. 200. 7° oud.
art. 200. 5° a oud.
art. 200. 5° b oud.
Art. 3.
Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van Burge
meester en Wethouders met brandende toort sen of brandende
fakkels over den openbaren weg te gaan.
Art. 4.
Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van Burge
meester en Wethouders vaatwerk te heeten of pek te smelten.
Art. 5.
Het is verboden op een dak of in een dakgoot tusschen
zonsondergang en zonsopgang eenige werkzaamheid met heet
of gesmolten metaal te verrichten.
Art. 6.
Het is verboden kolen te dooven of gedoofde kolen, haard-
asch of uitgebrande doppen te bewarenanders dan in steenen
bakken in den grond of in metalen of steenen voorwerpen
gesloten met metalen of steenen deksels.
Art. 7.
Het is verboden lichten, welke niet voorzien zijn van een
warmtekeerend bedekselte branden op korteren afstand dan
van één Meter van eene zoldering of van zich boven die lichten
bevindende licht brandbare voorwerpen.
Art. 8.
Het is verboden binnenshuis vuur te stoken tenzij in eene
daartoe opzettelijk ingerichte stookplaats of in een haard, kachel
of ander stooktoestel
Art. 9.
Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van Burge
meester en Wethouders in een onbewoond gebouw tusschen
zonsondergang en zonsopgang vuur te hebben.
Art. 10.
Het is verboden een haard, kachel of ander stooktoestel,
gas- en petroleumkachels uitgezonderd, te gebruiken op een
houten vloer, wanneer zij daarvan niet zijn gescheiden door
een metalen of steenen plaatten minste ter grootte van den
haard, kachel of stooktoestel.
Art. 11.
Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van Burge
meester en Wethouders de pijp van een baard, kachel of
ander stooktoestel, gaskachels uitgezonderd, door een buiten
muur te leiden anders dan in een schoorsteen.
Art. 12.
Het is verboden de pijp van een haard, kachel of ander
stooktoestel door of langs houtwerk of andere brandbare stoffen
te leiden wanneer zij niet daarvan ten minste tien centimeters
verwijderd of door een metalen plaat of door een dubbele,
met slakkenwol, krijt of asch gevulde metalen bus gescheiden is.
Art. 13.
l)e hoofdbewoner, gebruiker of eigenaar van een gebouw
of van een gedeelte van een gebouw is verplicht te zorgen
dat zijne stookplaatsen en zijne schoorsteenen of andere rook
leidingen, waarvan gebruik gemaakt wordt, ten minste twee
maal 'sjaars worden gereinigd of geveegd.
Art. 14.
Het is verboden een schoorsteen waarin brand is geweest
te gebruiken tenzij na schriftelijke verklaring van den com
mandant van de brandweer of van dengene die hem vervangt,
dat uit dat gebruik geen gevaar kan ontstaan.
Art. 15.
Het is verboden brandstoffen, hooi, stroo, olie of andere
licht brandbare stoffen, behalve voor huishoudelijk gebruik,
te bewaren op andere plaatsen of in andere gebouwen dan
die door Burgemeester en Wethouders blijkens eene door hen
afgegeven schriftelijke verklaring zijn goedgekeurd.
Art. 10.
Het is verboden te rooken, een vuur te hebben of kunstlicht
anders dan in gesloten lampen of lantaarns te branden
a) in ruimten van gebouwen of van schepen waar in artikel
15 genoemde stoffen, behalve voor huishoudelijk gebruik, aan
wezig zijn
bop plaatsen waar die stoffen worden gelost, geladen of
verwerkt
c) op werkzolders van molens.
Art. 17.
Het is verboden in artikel 15 genoemde stoffen, behalve
voor huishoudelijk gebruik, te hebben binnen den afstand
van één Meter van eene stookplaats of een stooktoestel of
binnen den afstand van een halven Meter van eene rook- of
stoomleiding.