GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
29
art. 189 oud.
art. 190, le lid, oud.
art. 191le lid oud.
nieuw.
art. 192 oud.
art. 190, 2e lid oud.
art. 191, 2e lid, oud.
nieuw.
IXGEKOMEN STUKKE».
N°. 73. Leiden, 1 April 1899.
Wij hebben de eer U hierbij ter vaststelling voor te dragen
eene concept-verordening »op het hegraven van lijken" ter
vervanging van de artikelen 189 tot en met 193 van de Al-
gemeene Politieverordening van den 6den November 1879.
Tevens stellen wij U voor over te gaan tot vaststelling van
bijgaande concept-verordening y>houdende wijziging van de
verordening op de Straatpolilie"strekkende om de tweede
Afdeeling dezer verordening zoodanig te wijzigen dat hare
bepalingen, voorzoo verre dat in het belang van de openbare
orde en veiligheid noodig schijnt, ook van toepassing zullen
zijn op het rijden met automobielen.
Deze vervoermiddelen toch zijn wel begrepen onder de in art.
64 genoemde «voertuigen" doch van de verdere artikelen der
tweede Afdeeling betreffen sommige alleen de rijwielen terwijl
andere uitsluitend op door trekdieren voortbewogen vervoer
middelen toepasselijk zijn.
Verder hebben wij gemeend in deze verordening op te
moeten nemen het verbod om door de Ketelboeterssteeg te
rijden behalve met kruiwagens, kinderwagens en onbereden
rijwielen, omdat ons is gebleken dat tegen het rijden in die
steeg rnet andere voertuigen, hoewel dit alleen geoorloofd is
in de richting naar de Langebrug, niettemin ernstige bezwaren
bestaan.
Het verbod zal geen belemmering voor het verkeer veroor
zaken, wegens den geringen afstand van de Ketelboeterssteeg
tot het Steenschuur.
Eindelijk geven wij U in overweging om het verbod voor
luielrijders om eenige stegen te berijden (art. 69 sub b) uit te
strekken tot de Schapensteeg teneinde de gevaren te voorkomen
waaraan wielrijders zoowel als voetgangers blootstaan bij het
in- en uitrijden van deze steeg.
De Commissie voor de Strafverordeningen:
F. Was.
S. J. Fockema Andrew.
Egbert de Vries.
Aan den Gemeenteraad.
VERORDENING op het hegraven van lijken.
Art. 1.
Het is verboden zonder schriftelijke vergunning van Bur
gemeester en Wethouders een lijk te begraven op anderen
tijd dan des voormiddags van zes tot elf uien of wanneer
een der in artikel 1 der Wet van 4 December 1872 (Stbl. n°.
134) bedoelde ziekten, blijkens openbai-e aankondiging van den
Burgemeester, epidemisch in de gemeente voorkomt, op anderen
tijd dan op de alsdan door Burgemeester en Wethouders, met
in achtneming van de bepalingen der Wet van 10 April 1869
(Stbl. n°. 65), voor het begraven aangewezen uren.
Zoolang die aanwijzing niet heeft plaats gehad, geldt de
algemeene verbodsbepaling.
Art. 2.
Het is verboden een lijk naar eene begraafplaats te vervoeren
anders dan in eene gesloten en met een zwart kleed bedekte kist.
Art. 3.
Het is verboden een kleed, dat zich bevonden heeft in een
huis, waar eene besmettelijke ziekte voorkomt, in gebruik te
geven of te verhuren, tenzij dat kleed, met in achtneming-
van de door Burgemeester en Wethouders gegeven voor
schriften, is ontsmet.
Art. 4.
Het is verboden een lijk ter begraving te vervoeren in een
ander rijtuig dan dat uitsluitend tot dat doel bestemd en als
zoodanig kenbaar is.
Deze bepaling is niet van toepassing bij het ter begraving
vervoeren van lijken van kinderen beneden den leeftijd van
één jaar, die niet aan eene besmettelijke ziekte zijn overleden.
Art. 5.
Het is verboden een rijtuig, uitsluitend bestemd tot het
vervoer van lijken en als zoodanig kenbaar, tot eenig ander
doel te gebruiken.
Art. 6.
De dienaren der gemeentepolitie zijn belast met het opsporen
der overtredingen van de bepalingen dezer verordening.