DONDERDAG 16
FEBRUARI 1899.
9
in de vorige vergadering valt er, dunkt mij, ook niet veel
nieuws meer te zeggen. Ik heb nu slechts willen aantoonen,
dat de praemisse, waarop de heer Fockema Andrese zijne
bestrijding grondde, onjuist is.
De heer Fockema Andrea?. Mag ik dadelijk even vragen,
M. d. V., bestaat er ook eene spraakverwarring tusschen u en
mij? Dat 50°/o wordt afgewezen van hen, die zich aan
melden, wil ik wel gelooven; maar ik kan niet gelooven, dat
dat 50% is van de jongens, die op twaalf- of dertienjarigen
leeftijd de school hebben afgeloopen. Ik geloof, dat dat percent
veel lager zou zijn zonder hen, die de school niet hebben af
geloopen. Mijne inlichtingen zijn aldus dat in het rapport van
het Dag. Bestuur waarschijnlijk ten onrechte in ingeslopen
het woord «afgeloopen". Een jongen kan de school wel ver
laten zonder die te hebben afgeloopen en zonder iets te weten.
Maar zij, die de school hebben afgeloopen, kunnen in den
regel ook wel het toelatings-examen voor «Mathesis" doen,
al wordt er misschien daarvan ook wel eens een enkele afge
wezen. Ik heb opgenoemd wat de jongens weten moeten, en
nu kunnen wij zelf ook wel beoordeelendat een jongen, die
op twaalf- of dertierrjarigen leeftijd de school heeft afgeloopen,
en niet wat zou kunnen omgaan met tiendeelige en gewone
breuken en niet een klein dicteetje zou kunnen schrijven
zonder groote fouten, eigenlijk toch niet denkbaar is. En verder
strekt zich het admissie-examen niet uit; dat is de kwestie:
of het zich verder uitstrekt. Zoo niet, dan zouden we hier
subsidieeren een soort van bouwkundige teekenschool, bestemd
voor jongens, die niet eens met tiendeelige en gewone breuken
kunnen rekenenen dat wil ik niet.
De Voorzitter. Ik geloof, dat er geenerlei misverstand
tusschen den heer Fockema Andrese en mij bestaat. Zeker,
er zullen er onder die 50% afgewezenen wel zijn, die de
school vroeger hebben verlaten dan hun twaalfde jaar of die
hunne leerjaren slecht hebben doorgemaakt; maar natuurlijk
zullen de meesten toch de school wel hebben afgeloopen, hetzij
de bijzondere hetzij de openbare school, anders zou het met,
het schoolverzuim in onze gemeente bedroevend gesteld zijn
Maar men mag aannemen, dat in eene gemeente als deze,
waar zoo weinig schoolverzuim is, in den regel, laten we zeggen
90% der jongens getrouw de school bezocht hebbendat mogen
we toch veilig aannemen. Wanneer nu van die 90% 50% wordt
afgewezen, dan zeg ik dat een zeer groot aantal jongens dat
examen dus niet kan doen. Ik geloof ook niet, dat de eischen
zoo heel hoog zijn, maar wanneer de heer Fockema Andrese
zich veel bezig hield met examens bij het lager onderwijs, dan
zou hij zien dat het met de resultaten van het lager onderwijs
over het algemeen nog zeer bedroevend gesteld is. Ik kan best
gelooven, dat verscheidene jongens, die den geheelen cursus
van de lagere school hebben afgeloopen, niet voldoen aan het
examen voor «Mathesis", hoe gering de eischen ook zijn. Nu
is het een feit, dat 50% van alle schoolgaande jongens
wordt afgewezen voor «Mathesis". Welnu, daaronder zijn ook
aanstaande ambachtslieden, en ik wil hun liever iets geven
dan niets. Voor hen vraagt men aan de stad: geef ons 200.
En nu hebben wij geen vrijheid kunnen vinden om een derge
lijke subsidie te weigeren, die ook in Amsterdam en Den Haag
is toegekend en daar met vrucht werkt.
De heer De Goeje Ik heb even het woord gevraagd, M. d. V.,
om te zeggen, dat wat de heer Fockema Andrese heeft gezegd
met betrekking tot de 2e alinea van het rapport van Burg.
en Weth. volkomen juist is: jongens van twaalf of dertien
jaren, die werkelijk de school geheel doorloopen hebben, zijn
instaat het admissie-examen voor «Mathesis" te doen. Ik geloof
ook, dat het eene groote zeldzaamheid is, dat een dergelijke
jongen wordt afgewezen. Maar men moet niet vergeten, dat er
vele kinderen van beperkte vermogens zijn, die den leeftijd
van twaalf of dertien jaar bereiken, voordat zij in de hoogste
klasse kunnen zijn toegelaten en dan de school verlaten om
op het werk te gaan.
Onder die jongens vooral moet men de 50 afgewezenen
zoeken. En voor die kinderen wordt verder niets gedaan.
Want wanneer zij geen testimonium hebben, dat zij de lagere
school met goed gevolg hebben afgeloopen, kunnen zij ook
niet op de herhalingsschool worden geplaatst. Eene poging om
hun althans eenige vaardigheid in het teekenen te geven ver
dient dus m. i. alle toejuiching. Ik zal daarom met volle over
tuiging stemmen voor het voorstel van Burg. en Weth.
De heer Pera. Ik moet beginnen met hulde te brengen aan
Burg. en Weth. voor de wijze, waarop zij uitvoering hebben
gegeven aan het verzoek van den Raadten aanzien van deze
zaak in eene vorige vergadering gedaan. Het wil mij voorkomen,
dat moeielijk op degelijker wijze de zaak had kunnen wordm
toegelicht en het toestaan der subsidie verdedigd. Het ver
schil tusschen den heer Fockema Andrese en het Dag. Best.
komt, mijns inziens, vooral hierop neder, dat eerstgenoemde
zich de ontwikkeling, welke men in het algemeen van de
kinderen die de lagere school hebben bezocht mag verwachten,
veel te hoog voorstelt. Men neemt aan dat de kinderen door
de lagere school tot die en die hoogte worden gebracht, maar
in de praktijk ondervindt men dan kolossale teleurstellingen.
Burg. en Weth. hebben bij hunne beoordeeling, naar ik meen,
de zaak gebracht op het terrein van de praktijk. Omdat het,
zooals blijkt, niet zoo gemakkelijk is de kinderen op die hoogte
te brengen, welke vereischt wordt om bij «Mathesis" toegelaten
te worden, achten zij het noodig dat er eene andere gelegen
heid worde geopend, waar jongens die niet deze hoogte hebben
bereikt wat kunnen leeren, om zich voor te bereiden voor het.
vak, dat zij later zullen uitoefenen. Ik ben het geheel eens
met hetgeen hieromtrent door den heer De Goeje is gezegd,
en ik zal daarom ook van harte stemmen vóór het voorstel
van Burg. en Weth.
De heer Den Houter. M. d. V. Bij de redeneering van de
heeren Fockema Andrese en De Goeje, om te verklaren hoe
het komt, dat zooveel jongens, 50%, voor «Mathesis" worden
afgewezen, is, dunkt mij, iets vergeten. Daarbij is nl. niet
gelet op de categorie van jongens, die wel is waar de school
geheel afloopen en dan zeer goed dat admissie-examentje voor
«Mathesis" zouden kunnen doen, maar dienadat zij de lagere
school hebben verlaten, eerst een of twee jaar rondloopen,
niets doen en zoodoende weder een groot deel van het geleerde
vergeten.
Dit is klaarblijkelijk ook de meening van het bestuur van
den R.-K. Volksbond, want dit zal zich voor de toelating tot
de school tevreden stellen met een attest van het hoofd der
lagere school. Die attesten zullen in veel ruimere mate gunstig
zijn dan de uitkomst van examens, want jongens, die na het
verlaten van de school een paar jaar rondgeloopen hebben
zonder dat verder iets aan hunne ontwikkeling is gedaan,
zijn weder veel verleerd. Dat heeft de Volksbond goed begrepen,
en daarom stelt hij niet den eisch van een examenmaar is
tevreden met het attest van het hoofd der school, dat de
jongen met goed gevolg de lagere school heeft doorloopen.
Wanneer «Mathesis" zich ook bepaalde tot het stellen van
dien eischdan zouden de meeste jongens wel worden toege
laten die thans bij het examen worden afgewezen. Men begint
zich nu te stellen op een beperkter basis van ontwikkeling,
welke men voor den werkman voldoende acht. In de toelich
ting van Burg. en Weth. wordt gezegd, dat het eigenlijk de
meer achterlijke en min gefortuneerde jongens zijn, die vooruit
geholpen moeten worden. Die jongens krijgen dan een cursus
van drie jaren, terwijl de cursus voor de beter ontwikkelden
bij «Mathesis" minstens 5 jaren duurt. Dan komen dus in ieder
geval die achterlijke jongens in elk opzicht veel te kort. En
dat tekort zal des te sterker blijken, omdat de bedoeling van
deze nieuwe teekenschool is de jongens na een paar jaar te
persuadeeren naar «Mathesis" te gaan, waarop men, zooals
gezegd is, het oog gericht houdt. Maar dan zal dat niet meer
gaan. Een jongen, die gedurende twee of drie jaren niet anders
dan teekenonderwijs heeft gehad, en drie jaren geleden niet
goed was om een eenvoudig opstelletje zonder fouten te schrijven
en eenvoudige rekensommen te maken, zal dat, dunkt mij,
a fortiori na drie jaren heelemaal niet kunnen. Dus daarvan
is niet veel heil te verwachten. En mocht het zijndat dan
een ongekend groot percent het examen zou doen, dan is er
tweeërlei opleiding geweest voor het vakhetgeen zeker niet
gunstig is; wenschelijk is toch, dat deze van den beginne af
in één hand blijft.
Dat zijn voor mij bezwaren van overwegenden aard, waarom
iktenzij ik door andere inlichtingen een ander inzicht krijg,
zal moeten tegenstemmen hetgeen me zeer spijt, want ik zou
gaarne meer dan ƒ200.geven. Maar de algemeene ontwik
keling en de bekwaamheid in hun vak staan hier bij m. i. voor
de jongens op het spel.
De heer Drucker M. d. V.ik zie voorloopig van het woord af.
De Heer Van Kempen. M. d. V. Ik ben een groot vriend
van teekenonderwijs en omdat ik dit voor de ontwikkeling van
den werkman noodzakelijk acht, is het teekenonderwijs op
mijne fabriek verplichtend gesteld.
Nu zou ik bewijzen kunnen geven van jongelui, die uitmuntend
teekenenmaar die misschien niet in staat zijn een opstelletje
te maken. De werkman moet in de eerste plaats kunnen zien
en zonder teekenen geleerd te hebben kan hij niet zien.
Dit blijkt als zoo iemand b. v. eene tentoonstelling gaat
bezoeken. Hij loopt rond maar mist de bekwaamheid om alles
behoorlijk te onderscheiden en heeft dus ten slotte niets gezien.
Daar nu het teekenonderwijs zoo dringend noodzakelijk is
om den werkman te ontwikkelen, acht ik het onbillijk hem dat
onderwijs te onthouden wanneer hij iets anders niet kent, dat met
het teekenen niets te maken heeft. Ik ga dus meê met het
voorstel van Burg. en Weth. omdat wij verplicht zijn al het
mogelijke te doen om den Nederlandschen werkman voor zijn
vak te bekwamen.
De heer Kaiser. M. d. V.mijne bezwaren tegen het subsidie
van ƒ200zijn na de inlichtingen, die u gegeven heeft, niet
weggenomen; integendeel zijn zij vermeerderd. Wat blijkt uit