7 zou zijn tot het tee/cenonderwijs op «Mathesis" jongens toe te latendie niet in staat zijn het geheele onderwijs daar te volgen. Een daaromtrent ingesteld onderzoek had tot resultaat dat zulk een samenvoeging van minder en meer ontwik kelden bij het teekenonderwijs eenstemmig en ten sterkste werd ontraden. Het groote nadeel toch, aan alle collectief onderwijs verbonden, dat de besten veelal door de minder bevattelijken worden opgehouden, zou zich dan zeker hierin nog veel sterkere mate doen gelden. De opmerking, in de raadszitting van 29 December gemaakt, als zouden een tee- kenschool als de R. C. Volksbond wenscht op te richten en de school van «Mathesis" alleen dan naast elkander bestaanbaar zijn, wanneer öf de eischen voor de eene school te hoog, dan wel die voor de andere te laag gesteld zijn, komt ons dan ook onjuist voor. Zij miskent ten eenenmale het onloochenbare feit, dat nu eenmaal naast meer ontwikkelden en meer be voorrechten, ook minder ontwikkelden en minder bevoorrechten bestaan en het is juist aan dat onderscheid, dat eene vak-en teekenschoolals de R. C. Volksbond bedoelt, haar reden van bestaan ontleent. Indien men dus al aan die minder ont wikkelden de toegang tot «Mathesis" wilde verschaffen, dan zou dit alleen mogelijk zijn door voor hen een afzonderlijke afdee- ling in het leven te roepen. Daargelaten echter, dat zulk een nieuwe organisatie belangrijke uitgaven zou medebrengenzou zij ongetwijfeld een nadeeligen invloed op het onderwijs van «Mathesis" uitoefenen. Waar nu de tegen de inwilliging van het verzoek aan gevoerde bezwaren ons niet afdoende voorkomen en het denk beeld om «Mathesis" aan het onderwijs ook dier minder ont wikkelden dienstbaar te makenons niet voor uitvoering vat baar schijnt, meenen wij te mogen blijven volharden bij onze conclusie, dat er alleszins termen bestaan om de door den R. C. Volksbond op te richten teekenschool van gemeente wege te subsidieeren. En wij doen dit nog immer op dezen grond, nader in ons eerste praeadvies toegelicht, dat naar ons oordeel in de opleiding van aanstaande ambachtslieden in deze gemeente een leemte bestaat, waarin thans de R. C. Volksbond wil trachten te voorzien. Behalve «Mathesis" toch geven slechts de vereeniging «Nut en Genoegen" en de «St.-Jozefsgezellen- vereeniging" teekenonderwijs, maar aansluitend aan hare leden. En privaatonderwijs is uit den aard der zaak alleen voor meer bemiddelden bereikbaar. Allen anderen evenwel, voor wie het toelatingsexamen van «Mathesis" te zwaar is, ontbreekt thans elke gelegenheid om het hoogst noodige teekenonderwijs te erlangen. Zulk eene gelegenheid openen wil thans de Afdeeling Leiden van den R. C. Volksbond, een streven dat ons zoo zeer het algemeen belang der gemeente schijnt te rakendat het financiëelen steun alleszins verdient. Wij geven Uwe Vergadering daarom andermaal in over weging, aan de Afdeeling Leiden en Omstreken van den Nederlandschen Roomsch-Catholieken Volksbond voor het oprichten en in stand houden van een vak- en teekenschool. eene jaarlijksche subsidie toe te kennen van f 200,—. Aart den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 13. Leiden, 2 Februari 1899. De Commissie van Financiën heeft de eer U te berichten dat zij tegen den in hare handen gestelden staat van af- en overschrijving van de dd. Schutterij, dienstjaar 1898, geene bedenkingen heeft. Zij stelt U derhalve voor tot voorloopige goedkeuring van dien staat over te gaan. Aan den Gemeenteraad. De Comm. van Financiën. N°. 14. Leiden, 31 Januari 1899. Den Sisten Maart a.s. zal de Verordening van den 27sten Februari 1879, «tot aanwijzing van eene plaats, waar klop- perijen van tapijten kunnen worden opgericht zonder vooraf gaande vergunning van het gemeentebestuur", ophouden te gelden. Deze verordening is destijds door Uwe Vergadering vastge steld krachtens de haar bij art. 4 der Hinderwet toegekende bevoegdheid, om bij plaatselijke verordening in bet belang der openbare orde, veiligheid of gezondheid een bepaalde plaats of gedeelte der gemeente aan te wijzen voor het oprichten, hebben of gebruiken van eene der in art. 2 der Hinderwet genoemde inrichtingen, met verbod om elders in de gemeente het bedrijf of de bedrijven uit te oefenen, waartoe de oprich ting of het gebruik van de inrichting vereischt wordt. Bestendiging van de regeling, in die verordening vervat, komt ons ook thans nog wenschelijk voor. Wij geven Uwe Vergadering daarom in overweging tot de vaststelling der navolgende verordening over te gaan, wier inhoud, behoudens eenige noodzakelijke redactiewijzigingen, geheel met dien der thans nog geldende Verordening over eenstemt. VERORDENING tot aanwijzing van een plaats voor liet oprichten, hebben of gebruiken van tapijtklop- perijen binnen de gemeente. Artikel 1. Voor het oprichtenhebben of gebruiken van tapijtklop- perijen wordt aangewezen het terrein aan den Vestwal aan het einde der Oosthavenstraat, kadastraal bekend onder sectie A n°. 541, gemeente Leiden. Art. 2. Het is verboden buiten het in art. 1 genoemde terrein het bedrijf van tapijtklopper uit te oefenen. Art. 3. Deze verordening geldt voor den tijd van 20 jaar. Eene strafbepaling behoeft in deze verordening niet te wor den opgenomendaar de Hinderwet zelve in art. 22a tegen het hoofd der onderneming, die in strijd handelt met het ver bod, vervat in art. 3, de straf bedreigt. De Commissie voor cle Strafverordeningen F. Was. S. J. Fockema Andrew. Egbert De Vries. Aan den Gemeenteraad. N°. 15. Leiden, 3 Februari 1899. Naar aanleiding van het door N. Bink ingediende plan tot aanleg van een straat op een aan het Utrechtsch Jaagpad grenzend terreinkadastraal bekend onder Sectie M. N°. 889 gemeente Leidenhebben wij de eer U het volgende mede te deel en. De aan te leggen straat is ontworpen op een terrein tus- schen den Hoogen Rijndijk en het Utrechtsche Jaagpad, met welk laatste zij een rechten hoek vormt. Met het oog op een eventueel doortrekken van de straat naar den Hoogen Rijndijk is het dus wenschelijk rekening te houden met het hoogte verschil tusschen het Jaagpad en den Rijndijk, bedragende46cM. Dientengevolge komt het ons wenschelijk voor, dat de straat glooiend worde aangelegd, geleidelijk opklimmende in de richting van het Jaagpad naar den Hoogen Rijndijk met eene helling van 6 m.M. op 1 Meter, in verband met den afstand tusschen beide wegen. Overigens bestaan bij ons college tegen het ingediende plan geen bezwaren. Wij geven U mitsdien in overweging het door N. Bink ingediende stratenplan voor het terrein aan het Utrechtsch Jaagpadkadastraal bekend onder Sectie M. n°. 889, gemeente Leiden, goed te keuren, onder bepaling dat de aanteleggen straat een rechten hoek zal vormen met het Utrechtsch Jaag pad, een breedte zal erlangen van 10 Meter en dat hare hoogte zal bedragen 25 c.M. N. A. P. bij het Utrechtsch Jaagpad om geleidelijk op te klimmen met 6 m.M. per Meter in de richting van den Hoogen Rijndijk. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 19 Januari 1899. Aan EdelAchtbare Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennenondergetee- kende, N. Bink, wonende Utrechtsche Jaagpad n°. 7 te Leiden, dat hij het plan heeft opgevattot het aanleggen eener straat, ter breedte van tien metermet uitgang aan het Utrechtsche Jaagpadop het terrein kadastraal bekend onder Sectie M. n°. 889, en het daar ter plaatse bouwen van twaalf werkmans woningen aan genoemde straat, benevens vier aan het Utrecht sche Jaagpadeen en ander volgens bijgaand plan. 't Welk doende Hoogachtend N. Bink. N°. 1G. Leiden, 3 Februari 1899. Onder overlegging van nevensgaand adres van P. Werkman, hebben wij de eer Uwe Vergadering mede te deelen, dat de pupil van adressant den 22sten December de flnogere Burger school verlaten heeft en sedert naar Oost-lndië is vertrokken. Wij geven U mitsdien in overweging adressant vrijstelling

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1899 | | pagina 3