102
DONDERDAG 1 DECEMBER 1898.
De heer Den Mouter. M. d. V.! Zoudt u ons de toezegging
kunnen doen, dat het werkplan in dien zin gewijzigd wordt?
De Voorzitter. Neen, dat kan ik niet. Ik. heb toegezegd
en mij dunkt, dat men met die toezegging genoegen kan
nemen dat ik deze zaak ernstig met het Dagelijksch Bestuur
zal overwegen. Zelfs heb ik er bijgevoegd, dat het ook naar
ons oordeel moet komen bf tot het een öf tot het ander. Mij
dunkt, dat is van den voorzitter van het Dagelijksch Bestuur
der gemeente welwillendheid genoeg. Daarmee moet men toch
tevreden zijn. Ik kan geen positieve verklaring geven, dat het
werkplan zal gewijzigd worden, maar wel dat ik er over in
overleg zal treden met het Dagelijksch Bestuur.
üp het verzoek wordt zonder hoofdelijke stemming afwijzend
beschikt.
VI. Voorstel van het raadslid A. J. Van Hoeken JJz., tot
wijziging van de verordening op de heffing van eene plaatse
lijke directe belasting.
(Zie Ing. St. n°. 107, 144, 169 en 239).
De Voorzitter. Voordat ik den voorstdler het woord geef
wensch ik even te spreken over het voorstel van de Commissie
van Financiën.
Burg. en Weth. hebben reeds in hun antwoord te kennen
gegeven, dat zij volkomen bereid zijn eene eerlijke proef te
nemen met een uitgebreider onderzoek naar het vermogen
der ingezetenen en de juistheid hunner aangifte. Nu is de
vorm, waaronder die proef zal genomen worden, ons vrijwel
onverschillig. Kunnen wij den Raad genoegen doen met den
vorm, dien de Commissie van Financiën heeft aan de hand
gedaan, te volgen, wij zijn er volkomen toe bereidbehoudens
eene enkele opmerking. De Commissie van Financiën wil in
het eerste deel van haar rapport, dat in de beschrijvings
biljetten worde te kennen gegevendat alle belastingschuldigen
hunne aangiften schriftelijk of mondeling kunnen komen toe
lichten. Wij willen dat ookmaar wij willen daarin een beetje
orde brengen, omdat het natuurlijk onmogelijk is, dat, wanneer
Burg. en Weth. bezig zijn te beraadslagen over andere zaken
tientwaalf belastingschuldigen zich komen aanmelden om
hunne aangifte te verdedigen. Daarom zouden wij dat zoo
willen wijzigendat in het beschrij vingsbiljet worde opgenomen
en met vette letter gedrukt, dat de belastingschuldigen, die
een lager inkomen opgeven dan het vorige jaar, in hun belang
dringend worden uitgenoodigd de. redenen voor die verlaging
schriftelijk mede te deelen, en dat alle belastingschuldigen,
die hunne aangifte mondeling bij Burg. en Weth. wenschen
toe te lichten, daartoe in de gelegenheid zullen worden gesteld,
indien zij hun verlangen daartoe op het beschrijvingsbiljet
hebben uitgedrukt. Dan krijgen Burg. en Weth. de kennis
geving van de belastingschuldigen: ik wil gehoord worden;
dan zullen Burg. en Weth. aan den wensch gevolg geven, en
kunnen dat dan regelmatig doen.
Tot toelichting van deze kleine afwijking van het advies
der Commissie van Financiën kan ik nog dit hieraan toe voegen,
dat voor het hooren van belastingschuldigenwil men het
goed doentenminste een kwartier voor eiken belastingschuldige
noodig is, voor den een zal dat tien minuten, voor den
ander een half uur zijn, zoodat we b. v. van2—4 uur niet
meer dan acht belastingschuldigen kunnen hooren. Zal het
onderzoek eenige waarde hebbendat begrijpen de heeren
dan moeten de menschen op hun gemak gesteld worden,
opdat het onderzoek niet worde afgerammeld; dat onderzoek
kan dan alleen eenige waarde hebbenwanneer we op ons
gemak met de menschen kunnen spreken.
Ik wil nu nog wel even meedeelen hoe de wijze van werken
dan zal zijn. Wij zullen ten eerste trachtendat spoediger
dan tot dusverre de beschrijvingsbiljetten worden uitgereikt
en opgehaald; het zal noodig zijn, dat dit in het begin van
Januari geschiedt, waarom dan wat meer personeel zal moeten
worden gebruikt om de beschrijvingsbiljetten aan de huizen
te bezorgen. Iedere belastingschuldige ziet op het biljet, dat
wanneer hij zijne aangifte verlaagt, het wenschelijk is, dat
hij die verlaging schriftelijk toelicht dan kunnen wij dat
overwegen maar dat, al heeft hij dat al of niet gedaan,
hij toch stellig gelegenheid vinden kan door Burg. en Weth.
gehoord te worden, mits hij zijn verlangen daartoe op het
aangiftebiljet kenbaar maakt. Die biljetten worden zoo spoedig
mogelijk afgehaaldik stel mij voor b. v. de eerste week de
wijken 1, II en III, en zoo gaat het geregeld voort. Dan
zullen zoo spoedig mogelijk alle belastingschuldigendie hun
verlangen daartoe te kennen gevendoor B. en W. worden
opgeroepen en successievelijk worden gehoord. Zijn die drie
wijken afgehandeld, dan gaan de biljetten met de schriftelijke
en mondelinge mededeelingen van de belastingschuldigen naar
de belasting-commissie, en komen vervolgens met het advies
dier commissie, die wordt gepresideerd door den wethouder
van financiën, bij B. en Ws. terug. Gesteld nu dat, gehoord
die commissie, B. en W. geen genoegen kunnen nemen met
de eigen aangifte van een belastingschuldige en hem b. v.
een paar klassen hooger willen aanslaan, dan krijgt de be
lastingschuldige bericht, eene gedrukte kennisgeving, dat
B. en W. het voornemen hebben, hem, in afwijking van
zijne aangifte, te doen aanslaan en hem te verhoogen. En
dan en nu volgt de commissie van financiën dan wordt
aan den belastingschuldige de gelegenheid gegeven binnen
acht dagen schriftelijk tegen de voorgenomen verhooging zijn
verweer in te dienen, en blijft het overgelaten aan Burg.
en Welh. om, wanneer die schriftelijke inlichtingen niet
duidelijk zijn, dien belastingschuldige nog eens mondeling
te hooren.
Wanneer nu dit systeem, waarbij wij ons nederleggen,
wordt ingevoerdgeloof ikdat aan alle redelijke wenschen
is voldaan. Het zal dus mogelijk zijn, dat iemand desnoods
tweemaal wordt gehoord, doch alleen dan, wanneer Burg,
en Weth. dit nader verhoor noodzakelijk achten. Wij ver
eenigen ons dus, behoudens die kleine wijziging, met het
advies van de Commissie van Financiën en nemen haar
voorstel overigens in zijn geheel over.
De heer A. J. Van Hoeken. M. d. V.! Allereerst wensch ik
aan de Commissie van Financiën dank te brengen voor haar
waardeerend rapport op mijn ingediend voorstel, en, waar zij
de wenschelijlcheid der invoering nauwelijks betwistbaar vindt
ga ik met vertrouwen de toekomst tegemoet en twijfel ik er
niet aan of mijne geachte medeleden zullen overtuigd zijn
van de billijkheid en de rechtvaardigheid in mijn voorstel
nedergelegd.
Nu door de Commissie van Financiën eene proef wordt voor
gesteld, welke bereids door IJ, Burg. en Weth. is overgenomen,
wil ik mij tegen het nemen van eene proef niet verzetten,
daar deze bijna geheel zal genomen worden naar het beginsel
van mijn voorstel. Wil men echter een goed oordeel kunnen
vellen hoe deze proef gewerkt heeft, dan dient zij niet al te kort
te worden gesteld.
Mij althans komt het voor, dat het beter is, deze te stellen
op eene tweejarige. Naar mijne overtuiging zal reeds het
tweede jaar blijken, dat met de gegevens, die men het eerste
jaar verkreeg, het niet noodig zal zijn, zoo vele aangiften
in twijfel te trekken.
Het valt niet te ontkennendat deze proefneming in hot
nauwste verband staat met mijn ingediend voorstel, daarom
stel ik er prijs op, dat deze zal genomen worden voor de jaren
1899 en 1900. Dan eerst kan, mijns inziens, blijken, of de
taak, die op de schouders van Burg. en Weth. zou worden
gelegd, te bezwarend is. Zijn wij echter overtuigd van de billijk
heid en de rechtvaardigheid van mijn voorstel, dan mogen wij
ook voor de uitvoering daarvan niet terugdeinzen.
Ik heb mitsdien de eer U voor te stellen de proefneming
te doen in den door de Commissie van Financiën aangegeven
zin, voor de jaren 1899 en 1900.
De Voorzitter. De heer Van Hoeken is zoo beleefd geweest
mij vooraf zijn plan mede te deelen. Ik geloof niet, dat er
veel bezwaar tegen is; ik ben het zelfs met hem eens. Wan
neer blijkt dat de proef het eerste jaar niet onuitvoerbaar is,
zal het wenschelijk wezen haar nog een jaar voort te zetten,
voordat wij over het voorstel van den heer Van Hoeken
definitief kunnen besluiten. Maar juist daarom, omdat het
niet zeker is ik heb het na mijn onderhoud met den heer
v. Hoeken met de Wethouders overwogen is er, dunkt
mijgeen reden om ons op het oogenblik te binden aan
die tweejarige proef. Het zou kunnen zijn, dat reeds het
eerste jaar b(eek, dat Burg. en Weth. niet in staat waren
het te doen. Dan zouden wij onmiddellijk tot den Raad
komen en zeggen: wij kunnen het niet volhouden. Achten
daarentegen Burg. en Weth. de proef het eerste jaar ge
slaagd waarvan in elk geval verslag aan den Raad zal
worden uitgebracht laten wij het dan een tweede jaar
nog eens doen. Maar waarom zouden wij ons nu reeds ver
binden voor twee jaar, terwijl het nog onzeker is, of de proef
één jaar mogelijk zal blijken? Ik denk, dat de heer Van
Hoeken er zich gaarne bij zal nederleggenen het rapport
afwachten, dat in 't eind van het volgend jaar zal worden
uitgebracht. Misschien kunnen wij dan direct besluiten welke
richting wij uit moeten.
De heer A. J. Van Hoeken. M. d. V.! Ik kan mij niet zoo
geheel nederleggen bij hetgeen door u voorgesteld wordt. Het
geldt hier eene proef van twee jaren, en ik blijf persisteeren
bij hetgeen ik reeds heb vooropgezet, dat na twee jaar zal
blijken, dat de toestand veranderd is, dat men niet meer zoo
veel aangiften zal behoeven in twijfel te trekken en dat ook
de reclames, die tot den Raad komen en die veel tijd en werk
zaamheid eischen, zullen verminderen. Ik vraag daarom een
proef van twee jaren.
Als ik naga, dat heel dikwijls wijzigingen in de eene of
andere verordening worden gebracht zonder dat we een proef
kunnen nemen, en wij voor een aantal jaren aan banden
worden gelegd, zonder dat er zooveel tijd tot overwegen is,
had ik ook nu van Burg. en Weth. de welwillendheid ver-