88
DONDERDAG 20
OCTOBER 1898.
welke op tamelijk uitgebreide schaal gedreven wordt, en die
zeker zeer in het belang is van de bakkers, maar allesbehalve
in het belang van de magen der verbruikers. Op het terrein
der broodfabricatie wordt vreeselijk geknoeid, hetgeen ik toen
reeds heb uitgesproken; en ik geloof, dat men er in het alge
meen nog geen idéé van heeft hoe erg dat wel is. Ik kan dus
niet nalaten nog eens te vragen, of Burg. en Weth. er niet toe
zouden kunnen besluiten te trachten een middel te vinden om
op het gebied der broodfabricatie een onderzoek in te stellen
naar het meel, dat gebruikt wordt; en dat voornamelijk in
het belang van het machtige broodverbruik, dat vooral plaats
vindt onder het volk.
De Voorzitter. De strekking van dit voorstel is een onder
zoek in te stellen naar de vraag, of de inrichting van eene
keuring van levensmiddelen in deze gemeente noodzakelijk
is. Nu zal uit den aard der zaak bij die gelegenheid het
artikel brood een goede beurt krijgenmaar nu reeds een
keuringsdienst alleen voor het brood in te richtendaarover
moet men niet zoo gemakkelijk denken. Het zou ook praema-
tuur zijn. Wij weten niet of wij na een of twee jaren een
definitieven keuringsdienst zullen invoeren. Dat moet worden
onderzocht, en dan of men dat zal doen hetzij vrijwillig, hetzij
gedwongen in den vorm van eene strafverordening. Wij wil
len eerst statistische gegevens hebben om te kunnen beslissen
öf en in hoeverre hier een keuringsdienst noodig is. De wensch
van den heer Pera is in strijd met de strekking van het
voorstel. Ik zou dus meenen, hoe waarschijnlijk ik het ook
acht dat met brood geknoeid wordt, dat het niet wenschelijk
te achten is, nu reeds dadelijk een opzettelijken keurings
dienst voor brood in te voeren; maar dat zal natuurlijk ook
worden onderzocht, bij proefneming, die op allerlei waren zal
worden genomen.
De heer Pera. Vergun mij, M. d. V., nogeens de opmerking
te herhalen, dat het brood een eerste plaats inneemt onder
de voedingsmiddelen. En al sluit nu het streven van Burg.
en Weth. ook het onderzoek van het brood in, dit neemt
niet weg dat het naar mij voorkomt nog wel geruimen tijd
kan duren voor men zoo ver gevorderd is.
Voor ons volk is het van de grootste beteekenis te weten
welk brood men eet. Waar een wil is, is gewoonlijk ook een
weg en wijl de kosten niet zoo verschrikkelijk kunnen zijn,
acht ik mij verplicht op dit onderzoek te blijven aandringen.
De Voorzitter. Wij wenschen ook juist een onderzoek in
te stellen; maar dat is iets anders dan het invoeren vaneen
keuringsdienst. Dat acht ik niet geraden en zou praematuur zijn.
Volgn. 120a wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Volgn. 121 wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd.
Beraadslaging over Volgn. 122, luidende: vKosten voor de
Middelbare scholen" f 49989.
Volgn. 1221 moet met 425.worden verhoogdwegens toe
kenning van 200.— personeele toelage aan den leeraar Dr.
Diehl, terwijl het tractement van de tijdelijke leerares me
juffrouw Van Roggen moet worden ƒ900.in plaats van ƒ675.
en bovendien afd. VI nog met 400.—, zoodat de geheele
post wordt voorgedragen op 59594.
De heer Pera. Ik weet niet of er leden zijn, die over dit
punt willen discussieerenmaar in elk geval zou ik stemming
wenschen over dit volgn. Men weet mijn bezwaren tegen de
wijze, waarop de Hoogere Burgerschool voor meisjes wordt
geëxploiteerd.
De Voorzitter. Tot dit artikel behoort ook de Hoogere
Burgerschool voor jongens; dus zult gij ook daartegen stemmen.
Gij moet stemming vragen over het geheele volgnummer.
De heer Den Houter. Door stemming te vragen stelt de
heer Pera mij voor een moeielijk geval, want hoewel ik in
het algemeen durf zeggen dat elk voorstel, dat door hem in
zake onderwijs wordt gedaandoor mij zal worden gesteund,
heb ik mij in dit speciale geval niet genoegzaam op de hoogte
gesteld om tegen het artikel te kunnen stemmen. Indien ik
er dus niet tegenstem, is dit niet, omdat ik het met den
heer Pera oneens ben, maar omdat ik het onderwijs eene
zaak vindwaarover nog weieens apart kan worden gesproken.
De Voorzitter. Ik zal eerst de onderdeelen afhandelenom
den heer Pera in de gelegenheid te stellen tegen het geheele
artikel te stemmen.
De volgn. 121 I, 121II, 121 III, 121 IV, 121 V en 121 VI
worden achtereenvolgens zonder discussie en zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
De heer Drucker. Ik zou aan den geachten spreker van
zooevenden heer Perawel eene vraag willen doen. Het is
natuurlijk zeer gemakkelijk bij een zekeren post te zeggen
dat men tegen dien post stemt en zich desnoods, als het
eventueel later in het leven te pas komt, er op te beroepen,
dat men tegen dien post heeft gestemd. Maar men moet
tochdunkt mijzichzelf rekenschap geven van hetgeen die
stem beteekent, en ik geloof ook, dat een ander lid van den
raad de vrijheid heeft aan dien spreker te vragen, wat de
beteekenis van zijne stem is. Nu hebben wij in de gemeente
twee Hoogere Burgerscholen, die wettig bestaan, één voor
jongens en één voor meisjes. De traktementen van de onder
wijzers en onderwijzeressen zijn eenvoudig een uitvloeisel
van de bestaande organisatie. Omtrent die scholen wordt
hoegenaamd niets nieuws voorgesteld. Er wordt alleen uit
getrokken hetgeen onvermijdelijk noodig is voor de uitvoe
ring van de bestaande organisatie. Ik zou den heer Pera
willen vragen: welken zin heeft het te zeggen: ik wensch
van af den eersten Januari geen cent meer beschikbaar te
stellen noch voor de Hoogere Burgerschool voor meisjes noch
voor die voor jongens?
Wanneer waar de heer Pera waarschijnlijk niet op
rekent de meerderheid van den Raad het systeem van
den heer Pera volgde, zouden geen traktementen kunnen
worden uitbetaald noch voor de H. B. S. voor jongens noch
voor die voor meisjes. Nu zou ik willen vragen: wat betee
kent het te stemmen tegen dezen post? Wil dat zeggen, dat
vóór 1 Januari die beide scholen moeten worden opgeheven
Of wat anders?
De heer Pera. Ik heb gezegd: men kent mijn oordeel over
dezen post, daarmede bedoelende te verwijzen naar wat ik
het vorige jaar daarvan heb gezegd. Altijd hetzelfde te zeggen
is alles behalve aangenaam, ook niet omtehooren, en daarom
beperkte ik mij tot die uitspraak. Mijn bezwaar is gericht
tegen de H. B. S. voor meisjes wat betreft de wijze van
exploitatie, in de eerste plaats wat betreft het schoolgeld, dat
geheven wordt. Ik beschouw de H. B. S. voor meisjes als een
weeldeartikel, dat de krachten van Leiden te boven gaat;
ik heb bezwaar tegen de hooge kostendie de gemeente aan
die inrichting moet opofferen Meermalen is gevraagd of geen
hooger schoolgeld kon geheven worden, maar dat zou dan
ten gevolge hebben, dat het aantal leerlingen verminderde,
naar men vreesde. Mij zou dit een bewijs zijn voor het niet
noodzakelijke van het bestaan der H.B. S. voor meisjes, doch
ik geloof nog altijd, dat deze vermindering van leerlingen
niet zulk een vaart zal nemen. Mocht schoolgeldverhooging
werkelijk ten gevolge hebben, dat het getal leerlingen aan
zienlijk verminderde, dan zou mij dit een vingerwijzing zijn
om de opheffing der inrichting in uitzicht te stellen. Dat
men in eens niet zulk eene school kan sluiten begrijp ik ook.
De bedoeling van mijn tegenstemmen is alleen, te verklaren
dat er voor de H. B. S. voor meisjes een nieuwe regeling noodig
is, opdat deze inrichting jaarlijks niet zulk een belangrijke
som aan de gemeente zal kosten, eene uitgaaf, die ik voor
dit doel niet geoorloofd acht.
De heer Van Kempen. Ik ben het met dat voorstel in het
geheel niet eens. De geachte spreker zegt: wanneer deze post
wordt afgestemd, gaat de H. B. S. voor meisjes weg; maar
dan gaat ook de H. B. S. voor jongens weg, want die posten
zijn verbonden. Wanneer iemand een voorstel wil doen tot
opheffing van de H. B. S. voor meisjes, dan is ieder lid van
den Raad vrij daartoe met een afzonderlijk voorstel te komen.
Maar nu ineens zoo rigoureus het geheele middelbaar school
wezen in de stad in de war te sturendat is iets waar ik
positief niet mede kan meegaan.
De heer Drucker. Na hetgeen de heer Van Kempen heeft
gezegd, zijn weinig woorden noodig om aan te toonen dat
wanneer men op die manier de zaken behandeltals de heer
Pera wil doen, men, ik zou bijna zeggen, den revolutionairen
weg opgaat. Ik kan nu kort wezen. Of de heer Pera het wil
of niet wordt zijn denkbeeld door de meerderheid gevolgd,
geen traktement zou kunnen worden uitbetaald, geen enkele
turf worden gekocht na 1 Januari. Men zou kunnen voor
stellen de H. B. S. voor meisjes op te heffenof eene reorga
nisatie tot stand te brengen. Dat is regelmatiger, wettiger
weg. Maar zoolang dergelijk voorstel niet is gedaan en aan-
nomen, zijn wij verplicht de uitgaven, die op eene bestaande
organisatie steunen, toe te staan. Zegt men: dergelijk voor
stel doe ik niet, maar ik weiger de traktementen, dan noem
ik dat eene revolutionaire wijze van handelen.
De heer Den Houter. Zooals ik daareven de eer had te
zeggenheb ik ongeveer dezelfde bezwaren als de heeren
Drucker en Van Kempen en zal daarom tot mijn spijt en
hoewel ik dat gaarne zou willen, niet met den heer Pera
kunnen tegen stemmen Nu ben ik ec'ffer eenigermate teleur
gesteld in het gesprokene door den heer Van Kempen. De
heer Drucker heeft den heer Pera uitgelokt om een principieel
debat over deze onderwijszaak te houden. Nu had ik zoo
gaarne gewenscht, dat de heer Van Kempen, die in dezen
volkomen de beschouwingen van den heer Pera deelt, namens
ons had verklaard, dat wij allerminst een principieel debat
vreezen. De reden, waarom ik en velen met mij over den