DONDERDAG 13 OCTOBER 1898. 81 Den Mouter daaromtrent; maar ik geloof, al gaat hij daar tienmaal kijken, dat de zaak dan nog even duister voor hem zal zijn als nu. Niemand kan zeggen wanneer die ketel be zwijken kan. Op het een of andere uur kan er onverwacht een gebrek aan komen, en dan zitten wij zonder stoomkracht en verwarming en kan niet worden verwarmd noch gekookt. De grootste deskundige kan niet waarborgen, dat men een stoomketel veilig nog acht of veertien dagen gebruiken kan zonder stoornis. Eigenlijk behoort een reserveketel bij iedere stoomgeleiding. Het is een gebrek, dat die er niet dadelijk bij gesteld is. Dat wilde ik alleen in het midden brengen, om den heer Den Houter misschien te bevredigen. De motie-Den Houter wordt voldoende ondersteund. De Voorzitter. Dan zal ik nu die motie in stemming brengen. De heer Den Houter Ik wenschte nog wel op te merken, dat wanneer, bij aanneming van het voorstel, bezwaar ontstond, dit toch waarlijk niet de schuld zou zijn van eenig raadslid, maar dan zou dat, dunkt mij, meer ten laste komen van de heeren, die van den toestand hebben kennis gedragen, maar er nu pas mee aankomen. De Voorzitter. Ik moet daar eenigszins tegen opkomen. Drie- en een halve dag is zeker niet lang; en als het stuk vroeger klaar was geweest, zou het den Raad ook zeker vroe ger hebben bereikt. Maar het is de gewoonte, dat stukken over eenvoudige zaken, als waartoe wij deze rekenen, des Zaterdags worden rondgedeeld, wanneer er Donderdag d. a. v. vergadering is. Dat is usance, en is altijd tijdig genoeg geacht; wij trachten evenwel steeds de stukken zoo gauw mogelijk aan den Raad te doen uitreiken. Maar er zijn spoedeischende zaken, zooals deze. Wij hebben er op aangedrongen zooveel mogelijk spoed te betrachten, de onderzoekingen golden alleen punten van technischen aard, bijv. of een liggende of staande ketel beter was enz., waarover de Raad toch niet kan oordeelen. Zoodra die onderzoekingen waren afgeloopen, is het voorstel bij den Raad ingediend. En nu dunkt mijdat het voor zulk eene hoogst eenvoudige zaak vroeg genoeg is, wanneer de leden Zaterdagavond de stukken ontvangen. Ik geef gaarne toe als Raadslid heb ik zelf daarop altijd aangedrongen dat het wenschelijk is de stukken vroeger in handen te krijgen. Daartoe doen wij dan ook alle moeite, doch bij spoedeischende zaken is dit niet altijd mogelijk. De heer Den Houter. Zou een uitstel van 8 dagen dan zoo groot gevaar opleveren De Voorzitter. Daarop kan ik geen antwoord geven. Wan neer de oude ketel goed blijft, dan kan men wel tot het volgende jaar wachten. De heer Van Dissel. M. d. V.Ik zoude ook gaarne zien, dat deze zaak met spoed wordt behandeld, want spoed is noodig. Nu de ketel echter ter sprake komt, wil ik wel zeggen, dat de oude ketel op dit oogenblik volstrekt geen gevaar oplevert, of zelfs reden tot ongerustheid geeft. Men maakt zich niet beangst, dat de oude ketel het niet houden zal, maar met het oog op het feit, dat de ketel in het gesticht een voorwerp is van het grootste belang, omdat daarmede moet gekookt worden voor 400 personen en gewasschen even eens voor 400 menschenmeende mendat met allerlei ge beurlijkheden rekening moest worden gehouden. Machinisten stoker zijn menschenzij kunnen iets vergetenbijv. het tijdig aanvoeren van water, waardoor de ketel in het ongereede zoude raken. Dat is nu wel niet waarschijnlijkmaar het is in elk geval mogelijk. Daarom dringt de geheele Commissie op spoed aan, maar wanneer er nu toch over 8 dagen eene Raadsvergadering moet plaats hebben, dan komt het mij voor, dat men met zulk een kort uitstel geen gevaar loopt. In zooverre bestaat er dus mijns inziens geen bezwaar om aan het verzoek van den heer Den Houter te voldoenomdat hij in het voorstel iets bijzon ders, iets duisters meent te zien. Wat dat voor bijzonders is, kan ik echter niet begrijpen. Het voorstel van den heer Den Houter tot uitstel, in stem ming gebracht, wordt aangenomen met 12 tegen 11 stemmen. Voor stemden de heerenJuta, Van Lidth de Jeude, Van Dissel, Hasselbach, A. J. Van Hoeken, Eerstens, Den Houter, Stadhouder, J. P. J. Driessen. Korevaar, Kroon en Pera. Tegen stemden de heerenZaaijer, DekhuyzenSiegenbeek van Heukelom, Kaiser, De Goeje, P. L. C. Driessen, De Vries, Van Rhijn, Fockema Andrem, Zillesen en Van Hamel. De Voorzitter. Deze zaak zal dus worden behandeld de volgende week Donderdag, in eene vergadering, welke ik maak er de leden reeds nu opmerkzaam op zal aanvangen om één uur. XIV. Staat van af-en overschrijving op de begrooting, dienst 1898, ad f939.(Uitkeering aan de Wed. Van Dam wegens het aan haren echtgenoot overkomen ongeluk, bij de uitvoering van werk ten dienste van de gemeente). (Zie Ing. St. n°. 233). XV. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1898, van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis. (Zie Ing. St. n°. 236). XVI. Staat van af- en overschrijving op de gemeentebe- grooting, dienst 1898, ad 450.(kosten van de feestviering der kinderen van de Openbare en Bijzondere bewaarscholen, raadsbesluit van 8 September 1898). (Zie Ing. St. n°. 237). Deze staten worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Niemand verder het woord verlangende, wordt de Vergadering gesloten. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1898 | | pagina 5