90
N°. 209. Leiden, den Oden September 1898.
Bij de oprichting van het Krankzinnigengesticht «Ende
geest'', oorspronkelijk bestemd voor 350 patiëntenwelk getal
later tot 377 werd uitgebreid, meende men, dat aldus op
goede en afdoende wijze voor langen tijd zou worden vol
daan aan de behoefte aan plaatsruimte voor de verpleging
van in deze provincie wonende ot verblijvende krankzinnigen.
De ervaring heeft die meening niet bevestigd.
Immers al was in het jaar 1897 voldoende plaats in «En
degeest" om onder goedkeuring van het College van Gedepu
teerde Staten een 150 tal patiënten uit andere provinciën op
te nemenreeds in het begin van dit jaar werd de aanvrage
tot plaatsing van Zuid-Hollandsche patiënten zóó groot, o. a.
ook ten gevolge van de opheffing van het krankzinnigenge
sticht te Dordrecht, dat maatregelen moesten genomen worden
om de patiënten uit de provinciën buiten Zuid-Holland te
evacueeren.
Op dit oogenblik zijn in het Gesticht, voor 377 patiënten
bestemd368 patiënten opgenomen onder hen nog 85 patiënten
uit andere provinciën. Van de laatsten zijn 40 plaatsen opge
zegd tegen 1 November a s., terwijl 11 Zeeuwsche patiënten
op 31 December a. s. naar Delft worden overgebracht.
Aangezien de vraag naar plaatsing voor Zuid-Hollandsche
patiënten voortduurt, zullen bovenbedoelde plaatsen binnen
kort zijn ingenomen en mag men zich verzekerd houden, dat
Endegeest in den loop van het volgende jaar geheel gevuld
zal zijn met patiënten uit deze provincieterwijl ook de andere
gestichten in Zuid-Holland geen plaats aanbieden.
Zonder twijfel zal dus in den loop van het volgende jaar-
in deze provincie wederom behoefte ontstaan aan plaats in
de Gestichten voor krankzinnigen, wonende of verblijvende in
de provincie Zuid-Holland.
Zooals aan Uwe Vergadering bekend is werd bij den bouw
van Endegeest rekening gehouden met eene eventueele uit
breiding van het Gesticht, in zooverre de oeconomie-gebou-
wen met uitzondering van het waschhuis, zooals later is
gebleken berekend zijn op een bevolking van ruim 500
patiënten.
Met het oog op de zekerheid, dat binnenkort in Zuid-
Hollandsche gestichten plaatsgebrek zal ontstaan heeft de
Commissie van Beheer over het Gesticht Endegeest de vol
gende vragen overwogen en met on§ College overlegd:
1°. Is het wenschelijk tot uitbreiding van het Gesticht
«Endegeest" te besluiten?
2°. Zoo ja, is dan nu niet de tijd gekomen om daartoe de
noodige stappen te doen?
De Commissie van Beheer en ons College hebben beide
vragen eenstemmig in bevestigenden zin beantwoord.
Voor de bevestigende beantwoording van de eerste vraag
pleiten de volgende overwegingen
1°. Waar bij de oprichting van Endegeest de gemeente zoo
krachtig is gesteund door de Provincie, ligt het op den weg
van de gemeente om thans de Provincie zooveel mogelijk bij
te staan in de op haar rustende verplichting tot oprichting en
in standhouding van gestichten.
2°. De uitbreiding zal ten goede komen aan den medischen
dienst, daar een noodzakelijk gevolg van de uitbreiding is:
de aanstelling van ten minste een derden geneesheer.
Hoewel thans, met het oog op het tegenwoordig aantal
patiënten, bezwaarlijk aan de aanstelling van een derden
geneesheer kan gedacht worden, wegens de grootere uitgaven,
welke zij ten gevolge zou hebben en evenzeer omdat voor
een derden geneesheer op Endegeest geen gelegenheid lot
huisvesting bestaat, doet zich de behoefte aan meer dan (wee
geneesheeren nu reeds gevoelen, zoodra of de geneesheer-
directeur öf de tweede geneesheer buiten staat is zijn functiën
waar te nemen door ziekte of afwezigheid.
In deze behoefte zal de uitbreiding voorzien.
3°. Het finantieel belang van de gemeente zal door de uit
breiding niet worden geschaad, mits de Provincie wederom,
evenals bij den oorspronkelijken bouw aan de gemeente eene
subsidie toekent van de helft der kosten van op- en inrichting.
De exploitatie toch gaat met minder onkosten gepaard,
naarmate de gestichtsbevolking uitgebreider is.
Staat het derhalve naar onze meening vast, dat het wen
schelijk is tot de uitbreiding te besluiten, dan ligt het ook
voor de hand niet langer te wachten met het treffen der ver-
eischte maatregelen. Immers met de voorbereidende stappen en
de uitbreiding zelve is zooveel tijd gemoeid, dat in het gun
stigste geval de nieuw te bouwen paviljoenen eerst omstreeks
1 Januari 1900 in gebruik zouden kunnen genomen worden.
Mochten de Prov. Staten van Zuid-Holland in hunne aan
staande najaarsvergadering tot het toekennen der subsidie
besluiten, dan zal de aanbesteding eerst in Januari 1899 kunnen
plaats hebben en de bouw, die eerst in het voorjaar van 1899
zal kunnen worden aangevangen, het geheele jaar 1899
vorderen.
In verband met vorenstaande beschouwingen is een voor-
loopig plan van uitbreiding ontworpen in overleg met den
Geneesheer-Directeur, welk plan ook bereids besproken is
met de Heeren Inspecteurs van het Staatstoezicht op Krank
zinnigen en Krankzinnigengestichten, die zich daarmede over
het algemeen kunnen vereenigen.
Volgens dit plan, dat in de Leeskamer is nedergelegd met
een schrijven van den Geneesheer-Directeur, waarin het plan
nader wordt omschreven en toegelicht en waarin de bestem
ming van de verschillende lokalen wordt aangegeven, zullen
op een gedeelte van het door de gemeente naast Endegeest
later aangekochte weiland, groot ongeveer 2 hectaren, gelegen
tegen het wandelpark van Klein-Endegeest twee gebouwen
worden gesticht, grooter dan de bestaande paviljoenen, elk
bestemd tot verpleging van 78 patiënten 3e klasse.
Wordt tot de uitbreiding besloten, dan zal het bestaande
waschhuis, dat nu reeds nauwelijks genoeg ruimte oplevert,
moeten worden uitgebreid en eene woning voor den derden
geneesheer worden gebouwd.
Met inbegrip van de waarde van den benoodigden grond,
geschat op 3000.per Hectare, zullen de op- en inrichting
van die twee paviljoenende vergrooting van het waschhuis
en de bouw van eene woning voor den derden geneesheer,
volgens eene globale berekening de som van 200000 niet
overtreffen.
Mocht door Uwe Vergadering tot de uitbreiding worden
besloten, dan zouden wij in overweging geven ons te mach
tigen het opmaken der definitieve plannen en bestekkenhet
toezicht op den bouw en de uitvoering op te dragen aan een
anderen deskundige dan aan den Directeur van gemeente
werken, daar deze met werkzaamheden is overladen, en boven
dien de eischen van den gewonen dienst niet toelaten hem
ook dit werk op te dragen.
De meerdere kosten, hierdoor veroorzaakt, zijn onder de ge
raamde 200000.begrepen.
Aangezien wij met de Commissie van Beheer over het
Krankzinnigengesticht «Endegeest" het in het belang achten
zoowel van de Provincie als van de gemeente om tot uit
breiding van het Gesticht «Endegeest" over te gaan, hebben
wij de eer aan Uwe Vergadering voor te stellen:
1°. te besluiten tot bovenomschreven uitbreiding van het
Krankzinnigengesticht «Endegeest" onder voorwaarde dat in
de kosten van de uitbreiding, op- en inrichting, met inbegrip
van de waarde van den benoodigden grond, een en ander
geraamd op 200000.— door de Provincie de helft worde
bijgedragen.
2°. ons te machtigen het opmaken en uitwerken van de
plannen en het bestekhet toezicht op den bouw en de uit
voering op \e dragen aan een anderen deskundige dan aan
den Directeur der gemeentewerken.
3°. ons te machtigen te dezer zake in overleg te treden met
het College van Gedeputeerde Staten dezer Provincie en zoo
noodig namens den Gemeenteraad een adres te richten tot
de Provinciale Staten van Zuid-Holland ter bekoming van
subsidie.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 210. Leiden, 10 September 1898.
Wij hebben de eer U hierbij over te leggen een schrijven
van de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs
omtrent eene splitsing van klassen aan de Hoogere Burger
school voor Jongens. Ons met dit voorstel vereenigende, geven
wij Uwe Vergadering in overweging de voorgestelde regeling
goed te keuren en alzoo de tijdelijke aanstelling van de Heeren
11. fl. Breuning en Dr. E. A. Klobbie als tijdelijke leeraren
in het Iloogduitsch en in de Practische Scheikunde weder
voor den cursus 1898/99 te verlengen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 3 September 1898.
Wij hebben de eer U te berichten dat het aantal leerlingen
der Hoogere Burgerschool voor Jongens in den aanstaanden
cursus, na afloop der dezer dagen gehouden wordende toe
latingsexamens en herexamens, vermoedelijk zal bedragen
in de '1ste klasse 52
2de 45
3de 43
4de 38
5de 26
204
Uit deze cijfers blijkt de noodzakelijkheid om alle klassen
te splitsen. Op grond hiervan stellen wij U voor de heeren
Breuning en Klobbie wederom, op dezelfde voorwaarden als
vroeger, aan te stellen tot tijdelijk leeraar, onderscheidenlijk