50 DONDERDAG 26 MEI 1898. Ik acht het niet dienstig daartoe mede te werken, en vandaar dat ik gaarne voorstel zooals ik heb gezegdde verplichting tot het koken weg te laten en den kuipers vrijheid te geven de vaten te maken van duigen van hoogstens 130 mM. breedte. Achten de kuipers zelf het noodig, opdat zij ook naar Delft zullen kunnen gaan met hunnn vaten, duigen te gebruiken niet breeder dan 105 mM., dan zullen zij dat, dunkt mij, uit eigen beweging wel doen. De heer Fockema AndrE/E. Ik wil nog even antwoorden op hetgeen de heer Pera gezegd heeft in antwoord op mijne op merking, dat hij het argument der kuipers zelf niet gebruikt heeft. Mijne opmerking was niet een bezwaar tegen de argu menten van den heer Pera, maar tegen het argument van de be langhebbende deskundigen,van de kuipers zelf.De kuipers hebben ons betuigd, dat het koken niet noodig was en dat het koken ook niet mogelijk was. Zij hebben daartoe een argument gegeven, en dat eene argument is den heer Pera niet goed genoeg. Dat vond ik zeer opmerkelijk, dat de kuipers zich moesten behelpen met een argument, dat dooi' den heer Pera zelf wordt veroordeeld. En wat betreft de wijze, waarop de heer Pera de zaak wil voorstellen, moet ik nog eens zeggenziet men niet in van hoe groot belang het is, dat de èischen hier en in Delft gelijk zijn? Mij dunkt, dat is niet te miskennen, en daarop is de geheele verordening gebaseerd. De heer A. J. Hoeken. Wat steeds door u is gezegd, M. d. V. en door den heer Fockema Andreae, heeft mij niet overtuigd, dat de oude wijze van de vaten te kuipen en te ijken niet voldoende is, en dat met den nieuw in te voeren toestand de markt meer zal bloeien dan op dit oogenblik. Ik zou gaarne van u vernemen, of deze verandering werkelijk zoo noodzakelijk is. Op dit oogenblik ben ik daarvan nog niet overtuigd en zal ik dus, word ik niet overtuigd, adhaesie be tuigen aan het amendement van den heer Pera. De Voorzitter. Ik kan daarop alleen antwoorden wat ik reeds een paar malen heb gezegd: dat deze verordening in het leven is gekomen na herhaalde conferentiën met deskun digen en mannen van het vak, die hebben betuigd dat deze regeling van groot belang was voor den Leidschen handel en, in overeenstemming met Delft, den boterhandel zou ten goede komen. De afdeeling Leiden en Omstreken van de Hollandsche Maatschappij van "Landbouw 'heeft er destijds op aange drongen, dat eene regeling zou worden aangenomen zooals hier staat. Dat zijn de menschen, die in deze zaken doorkneed zijn. De heer Den Houter. Is het niet mogelijk, M. d. V., dit art. zoolang uit te lichten en alsnog aan te houden? Want hoe gaarne ik ook zou meegaan met het voorstel, zooals het is geconcipieerd door de Commissie, na de bezwaren, die ik heb gehoord, valt mij dat zeer moeilijk. Ik heb gehoord, dat ver schillende autoriteiten aan deze verordening hunne medewer king hebben toegezegd, maar tot nog toe heb ik niet vernomen, welke argumenten door de deskundigen zijn aangevoerd voor hunne bewering, dat met de tegenwoordige wijze van bewerken de eik niet voldoende uit het hout trekt. Heeft dat zulke be zwaren opgeleverd, dat dat moet worden veranderd Ook zou ik willen vragen, of onder de gehoorde deskundigen ook kuipers zijn geweest. Want niet alleen de boterhandelaars en zijdie de boter aanvoerenmaar ook de menschendie de vaten maken, waarin de boter wordt vervoerd, hebben in deze eenige zeggenschap. Ik zou gaarne voor deze bepalingen stem men, wanneer men kon aantoonen, dat de voor de kuipers niet geringe schade aan arbeidsloon, houtverlies, tijdverlies en de aanschaffing van een geschikt kookapparaat, worden opge wogen door de voordeelen, die onze botermarkt er van zal hebben. De heer Eerstens. Ik zou u willen vragen, M. d. V., of het door den keurmeester of ijker is te zien of het vat uit gekookt is? Kan hij dit zien, of kan hij alleen constateeren of er al of niet looizuur in zit, maar niet op welke wijze die stof er uit verwijderd is? In dit laatste geval beteekent de bepaling al heel weinig. Als de kuipers dan goed vinden den eik op eene andere manier te verwijderen, zullen wij het doel niet bereiken, waarmede deze bepaling wordt voorgesteld. De heer Fockema Andrew. Hierop kan ik den heer Eerstens antwooi'den, dat de ijkmeester toegang heeft en geregeld toe zicht moet houden in de kuiperijen, hetgeen dus een groote waarborg is dat de verordening niet wordt overtreden. En wat betreft de vraag door den heer Den Houter zoo even gedaan, of door de commissie ook kuipers zijn gehoord mondeling zijn door de commissie geen kuipers gehoord. Maar ik moet daarbij erkennen, dat ik betwijfel of zij in deze de beste deskundigen zijn. Wanneer men wil weten in welke vaten de boter het best blijft, moet men dat vragen aan de boter handelaars en niet aan de kuipers. De wijze, waarop de boter handelaars wenschen dat de vaten worden bewerkt, kan toch aan de kuipers niet onverschillig wezen. Ik weet wel, dat in andere plaatsen het koken eveneens is voorgeschreven; in Friesland als ik mij niet vergis, al sedert jaren. De heer De Vries. Ik zou nog even willen herhalen, M. d. V., hetgeen u in het begin reeds gezegd hebt, dat hierbij niet moet worden vergeten, dat de voorschriften omtrent de tonnen en vaatwerken worden gegeven niet in het belang van de kuipers, maar in het belang van de boterhandelaars. Dus wanneer de kuipers aan deze voorschriften een beetje aanstoot nemen, dan is dat voor mij geen reden om te zeggen, dat die voorschriften niet deugeneerder zou ik dan geneigd zijn te zeggen: die voorschriften schijnen goed te zijn. Wij leggen de kuipers eenigszins aan banden door hen te verplichten dat hun vaatwerk voldoet aan de eischen van den boterhandel. Misschien is dat wat lastig voor de kuipers, maar dat acht ik niet erg: zij dragen dien last allen geheel gelijk, dus met het oog op de concurrentie doet er dat niets toe. Het voorschrift van koken is in zoover een nieuwigheid, dat het niet uitdrukkelijk voorgeschreven werd in de oude verordening, maar ik ben in de meening en ik ben daarin gebracht door hetgeen ik in de commissie voor de strafverordeningen heb gehoord dat het koken wel degelijk door enkele kuipers toegepast wordt; {teekenen van ontkenning door enkele leden); wanneer dat hier wordt tegen gesproken, wil ik daarop niet verder doorgaan; en ik heb het niet onderzocht, dus kan ik mij daarover niet verder uitlaten. Maar in de Delftsche verordening staat het koken wel voorgeschreven, en de verordening bestaat daar reeds sinds drie a vier jaren. En ons is niet medegedeeld, dat deze bepaling daar aanleiding heeft gegeven tot last in de praktijk. Vandaar dat ik voor mij met een uitermate gerust geweten deze bepaling in werking zal zien treden, en ik geloof, dat dat voor de markt eer eene verbetering dan eene ver slechtering zal zijn. De Voorzitter. Als ik wel ben ingelicht, zouden de meer dere lasten, die den kuipers worden opgelegd, komen op 5 a 10 ct. per vat; en aangezien deze last voor allen gelijk be staat, ligt de weg voor de hand, dien zij moeten inslaan, n.l dat zij eenvoudig den prijs der vaten opslaan. De heer A. J. v. Hoeken. U constateert zelf, M. d. V., dat de vaten in prijs zullen worden verhoogd, en u zegt, dat allen voor de wet gelijk staan, maar dat zou naar mijne meening in dit geval dan niet zoo zijn, want er komt ook machinaal kuipwerk uit Rotterdam, waaraan het niet is te zien (zooals door den heer Fockema Andreae zelf is aangegeven) dat het is gekookt; en omdat men niet heel sterk daarin staat heeft men in een ander artikel nog moeten denken aan een middel om zich daarvan te overtuigen. Wanneer het kuipwerk wordt aangeboden is het dus niet te zien of het hout is uitgekookt; dus geloof ik dat het veel beter is deze bepaling niet in de verordening te brengen. De Voorzitter. Mag ik u opmerkzaam maken, dat volgens art. 16 de vaten hier moeten worden geijkt? De heer A. J. v. Hoeken. Wanneer het vat tot den ijk wordt aangeboden, dan is er niet aan te zien of het hout gekookt is. De Voorzitter. Het kan niet tot den ijk worden aangeboden, wanneer het niet voldoet aan de bepalingen dézer verordening. De heer A. J. v. Hoeken. Neen, M. d. V., dus het aange boden vat is ongeijkt en daaraan is niet te zien of het hout uitgekookt is. Wanneer dus deze bepaling er doorgaat, kan men zich overtuigen, dat het hout gekookt wordt, mits men er bij blijft staan. De heer Fockema Andrew. Het komt mij voor, dat die conclusie volkomen onjuist is. De ijker mag niet ijken, tenzij hij weetdat het vat volkomen aan de gestelde eischen vol doet. Wanneer hij niet kan zien of het hout gekookt is, mag hij ook niet ijken; hij moet dat zeker weten. En ik heb ook niet beweerd, dat het niet aan het vat is te zien. Ik heb ge zegd, dat wanneer er eenige moeilijkheid mocht bestaan, de ijker hier ter stede het gemak heeft elk oogenblik te kunnen binnengaan de plaatsen, waar gekuipt wordt. De Voorzitter. De heer Pera heeft op art. 22 verschillende bedenkingen. Ik zou in overweging willen geven, eventueele amendementen afzonderlijk in stemming te brengen. De heer Den Houter. Mag ik u even doen opmerken, M. d. V dat ik zou wenschen voor te stellen dit artikel aan te houden, opdat meer licht kan worden verkregen door hen, die dat noodig hebben. Dit voorstel wordt voldoende ondersteunden kan dus een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De Voorzitter. Dan zullen in eene volgende vergadering dit artikel en de verordening weder aan de orde komenen dan zult u intusschen waarschijnlijk gelegenheid hebben ge had uwe inlichtingen te verkrijgen. Dezerzijds is de verordening zooveel mogelijk voorbereid; deskundigen zijn mondeling en schriftelijk geraadpleegd, dus zullen de informaties nu van u moeten uitgaan en niet van de commissie voor de straf-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1898 | | pagina 6