GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
31
IlICGKOIIEir STI K li i;\.
N°. 52. Leiden, 15 Maart 1898.
Naar aanleiding van nevensgaand adres van A. den Os,
waarbij deze verzoekt voor den herbouw van zijn perceel aan
de St. Jorissteeg n°. 22 te mogen worden ontheven van de
verplichting, opgelegd bij het le lid van art. 11 der Verorde
ning op het Bouwen en Sloopen, hebben wij de eer Uwe
Vergadering mede te deelen, dat naar onze meening geen ter
men aanwezig zijn om gunstig op het verzoek te beschikken.
Het komt ons toch voor, dat door den Gemeenteraad slechts
in zeer bijzondere gevallen van de hem bij het laatste lid van
art. 11 toegekende bevoegdheid behoort te worden gebruik
gemaakt, en dat zich hier inderdaad zulk een buitengewoon
geval zou voordoen, is ons niet gebleken. De breedte van de
St. Jorissteeg is slechts 31 Meter, zoodat de hoogte der per-
ceelen in die steeg slechts Meter mag bedragen. Nu hebben
de perceelen tegenover dat van adressant een hoogte van
bijna 7 Meter, terwijl adressant blijkens de door hem over
gelegde teekeningen zijn perceel bij den herbouw wenscht op
te trekken tot een hoogte van 8 meter. Dat op die wijze een
zeer onbevredigende toestand zou worden in het leven geroe
pen, behoeft geen betoog.
Wij geven Uwe vergadering mitsdien in overweging afwij
zend op het verzoek te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Edelachtbaren Raad der Gemeente Leiden.
De ondergeteekende, Abraham Den 0$, wonende St. Joris
steeg alhier, verzoekt met den meest verschuldigden eerbied
aan den Edelachtbaren Raad om eenige wijziging in art UB
van de Verordening op het bouwen en sloopen van den Uden
Juli 1895, daar volgens dit artikel de maximum hoogte der
perceelen maar anderhalf maal de breedte der straat mag
wezen en genoemde steeg maar 3^ M. breed is. Deze aanvraag
is voor perceel n°. 22 in genoemde steeg.
Hoogachtend
UEd.Achtb. dienstw. Dienaar,
A br. Den Os.
Leiden, 9 Maart 1898.
N°. 53. Leiden, 15 Maart 1898.
Onder overlegging van nevensgaand verzoek van A J. Stallinga
om van de gemeente te mogen huren het gymnastieklokaal
aan de Pieterskerkgracht, voor het les geven in wielrijden
aan eerstbeginnendenhebben wij de eer U mede te deelen
dat ons bij onderzoek is gebleken, dat tegen inwilliging van
het verzoek geen bezwaar bestaat.
Wij geven Uwe Vergadering daarom in overweging aan
A. J. Stallinga te vergunnen voor den tijd van 6 maanden
gebruik te maken van de Gymnastiekzaal aan de Pieterskerk-
gracht, des Woensdags van 1 tot 4 en van 6 tot 8 uren,
des Donderdags van G tot 8 uren en des Zaterdags van 1 tot
4 uren, tegen betaling van ƒ10.— 'sjaars per wekelijksch uur
en van de kosten van verwarmingverlichtingschoonhouden
en bediening en van herstel van eventueel aan lokaal of
meubilair toegebrachte schade en verder onder bepaling, dat
de door ons ter zake van het gebruik gegeven of alsnog te
geven voorschriften zullen worden nagekomen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, ondergeteekende,
A. J. Stallinga, rijwielhandelaar, wonende aan de Hoogewoerd
n°. 75 alhierdat hij gaarne wenschte te huren het Gym
nastiek lokaal aan de Pieterskerkgracht voor zooveel uren het
nog disponiebel is, tot het lesgeven in het wielrijden aan eerst
beginnenden voor den tijd van zes maanden. Redenen waarom
hij UEdelAchtb. beleefd verzoekt hem de vereischte vergun
ning wel te willen verleenen.
't welk doende
Uw dw. dn.
A. J. Stallinga.
Leiden, 14 Maart 1898.
N°. 54. Leiden, 16 Maart 1898.
Bij Koninklijk Besluit van den 26en Februari 1898, n°. 24,
zijn de jaarwedden van den Burgemeester en van den Secretaris
vastgesteld resp. op f 5500.en /'4000.tengevolge waar
van de betrekkelijke begrootingsposten voor 1898 moeten
worden verhoogd met 1000.en ƒ400.
Voorts is de noodzakelijkheid gebleken om den post »rente
van de tijdelijke geldleening ter voorziening in de behoefte
aan kasgeld", voor 1898 op 1500.geraamd, te verhoogen.
Verscheidene belangrijke uitgaven in den loop van 1897 gedaan
waarvoor de gelden uit leening moeten worden gevonden,
zijn, in afwachting van het geschikte tijdstip tot het aan
gaan van eene grootere geldleening, zooveel mogelijk uit het
aanwezige of beschikbaar gesteld kasgeld voldaan. In verband
hiermede is tot 1 Juli a. s. een rentebedrag van ongeveer
f 4800.noodig, behoudens onverhoopte stijging van het
promesse-disconto. Eene aanvulling van den rentepost (volgn.
152 der begrooting) met ƒ3400.— wordt mitsdien wenschelijk
geacht.
Vorenstaande bedragen, te zamen f 4800.—kunnen uit de
Onvoorziene Uitgaven van 1898 gevonden worden. Een staat
van af- en overschrijving tot gemeld bedrag wordt U hierbij
ter vaststelling aangeboden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 55. Leiden, 17 Maart 1898.
Naar aanleiding van het verzoek van mevrouw S. Speijer
tot het bekomen in eigendom of in erfpacht van het naast
haar perceel aan den Apothekersdijk gelegen stukje gemeente
grond, gaf Mr. H. B Greven eenigen tijd daarna den wensch
te kennen aan Uwe vergadering, dat zij op dat verzoek niet
zoude beschikken, alvorens de op te richten stichting »het
Leidsche volkshuis" in de gelegenheid zoude zijn geweest
hare belangen bij U voor te dragen.
Nu die stichting is tot stand gekomen en zij eigenares is
geworden van het perceel Haarlemmerstraat 73, uitkomende
aan den Apothekersdijkis door haar bestuur het verzoek
gedaan
1°. dat de gemeente afstand doe van alle rechten, welke
haar mochten toekomen op de door de stichting in eigendom
verkregen perceelen, en
2°. dat de gemeente aan de stichting in eigendom overdrage
het stukje grond, bedoeld in het adres van Mevr. Speijer,
desnoods onder voorwaarde, dat het niet in zijn geheel be
bouwd worde.
Omtrent deze verzoeken hebben wij de eer Uwe Vergade
ring het volgende mede te deelen:
Van den Apothekersdijk naar de Haarlemmerstraat liep
vroeger een steeg, waarvan het grootste gedeelte thans bij
den tuin van het eigendom der stichting het «Leidsche
Volkshuis" getrokken is, terwijl het kleinste stuk onbebouwd
en aan den Apothekersdijk tusschen de woning van Mevr.
Speijer en den koepel van de stichting het Leidsche Volks
huis gelegen is.
Nu is door den Raad der stad Leiden den 25sten Februari
1806 aan de toenmalige bewoonster van het perceel, dat thans
eigendom is der Stichting, vergunning verleend tot het inne
men, afsluiten en tot tuin appropriëeren van «een gedeelte
van zekere gang of slop, ter lengte van 102 en ter breedte
van negen voeten en twee duimen. Tevens mocht zij het tot
tuin gemaakte gedeelte van die gang of slop aan haar huis
verheelen, een en ander onder voorwaarde:
«dat zoo aan den Rijn als aan de Haarlemstraat worde
«gesteld een behoor lijke muur, ter hoogte van den muur van
«den tuin achter het woonhuis van de suppliante, alsmede
«eene deur ter bekwamer breedte en naar goedvinden van
«de Kamer van Fabricage, ten einde bij onverhoopt geval
«van brand in de nabuurschap te kunnen verstrekken tot een
«toegang voor de brandspuiten en daartoe behoorende man-
«schappen naar den Rijn, en dat voorts de riolen, loopende
«door gemelde gang of slop, blijven liggen en ten allen tijde
«accessibel zullen zijn om geruimd en gerepareerd te worden;
«en zal, ter zake voorschreven aan de stad jaarlijks moeten
«worden betaald eene recognitie van acht gulden, af koopbaar
«met den penning 25".
Naar onze meening bestaat er geen bezwaar om het gedeelte
van de voormalige doorgang, dat deel uitmaakt van den
tuin van het perceel Haarlemmerstraat 73, en reeds gedurende
zoovele jaren aan den publieken dienst is onttrokken, tegen
betaling van 25 maal ƒ8.— of 200 aan de stichting «het
Leidsche Volkshuis" in eigendom af te staan, te meer daar
door de onmiddellijke nabijheid van de Vrouwensteeg het
behoud van de vroegere steeg, om te kunnen dienen tot
toegang voor de brandweer, niet geëischt wordt.
Daar echter, blijkens het raadsbesluit van 25 Februari 1806,
de mogelijkheid bestaat dat in bedoelden grond riolen liggen,
die thans nog dienen tot loozing voor naburige woningen, zal,
indien Uwe vergadering tot afstand van dien grond besluit,
daarbij als voorwaarde moeten gesteld worden, dat de riolen,
zoo noodig, door de stichting in behoorlijken staat gebracht
worden en worden opgenomen onder de ten dienste van het