30
De Tweede Kamer, die het amendement aannam, mag
geacht worden zich met het eenig aangevoerde motief te
hebben vereenigd, en in zooverre inderdaad de geneeskundigen
in eene bijzondere positie te hebben willen plaatsen.
En nu kan moeilijk worden beweerddat voor den gemeente
geneesheer, wiens onafhankelijkheid men nu eenmaal ver
onderstelde, eenige betrekking van ondergeschiktheid en
afhankelijkheid van het gemeentebestuur zou ontstaan door
de verplichting om misschien eens of enkele malen in het
jaar zitting te nemen in eene commissie tot het geven van
een hygiënisch advies.
Evenmin kan zulk eene betrekking geboren worden door de
verplichting om desverzocht medischen bijstand te verleenen
bij de uitvoering eener rijkswet.
Eindelijk kan ook art. 18 der verordening regelende den dienst
van de stads geneesheeren hiervóór aangehaald de toe
lating van Dr. Den Houter niet in den weg staan, reeds
hierom dat bij weten Uwer Commissie althans in deze
gemeente geene verordeningen op den geneeskundigen dienst
bestaan, tot de uitvoering waarvan de gemeente-geneesheeren
zouden kunnen medewerken.
Uwe Commissie is dus van oordeel, dat Dr. Th. G. Den Jdouter
wettig gekozen is, aan de vereischten voor het lidmaatschap
van den Raad voldoeten geene met dat lidmaatschap onver-
eenigbare betrekking bekleedt.
Zij adviseert dus tot zijne toelating als lid van den Raad.
Leiden, 10 Maart 1898.
De Commissie voornoemd,
Fockema Andreae.
Kerstens.
T. W. Van Lidth de Jeude.
Te Leiden, ter Roekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.