4
Art. iOO oud.
Art. 7.
Ieder is verplicht zich uit eene openbare plaats te verwij
deren wanneer in het belang der openbare orde of veiligheid
de ontruiming daarvan door of van wege den Burgemeester
wordt gelast.
Art. 8.
Onder «openbare plaats" wordt verstaan elk gebouw of
gedeelte daarvan en elk afgesloten terrein, hetwelk hetzij om
niethetzij tegen betaling voor het publiek toegankelijk is.
Onder «gebouw" zijn ook loodsen, tenten, kramen, schu
ren enz. begrepen.
Art. 9.
Het is verboden eene onderhandsc.he verloting van slachtvee,
meubilaire goederen, boeken, liefhebberijen, zijden of andere
stoffen, kleederen of dergelijke voorwerpen, beneden de waarde
van 40Ü.onverschillig of de prijs der loten afzonderlijk
voldaan, dan wel onder entreegeld of andere betaling begrepen
is, te houden, aan te leggen of aan te kondigen, in zijne
woning toe te laten, daarvoor gelden in te zamelen of lijsten
van inteekening aan te bieden, zonder vooraf de schriftelijke
vergunning van Burgemeester en Wethouders voor iedere
verloting afzonderlijk verkregen te hebben.
Art. 10.
De dienaren der gemeentepolitie zijn belast met het opspo
ren der overtredingen van de bepalingen dezer verordening.
Deze taak rust mede op den Directeur en de opzichters der
gemeentewerken voor zooveel betreft de bepaling van art. 2,
en op den Directeur en den onder-directeur van de brandweer
en de brandmeesters voor zooveel betreft de bepaling van art. 3.
Art. 11.
De ambtenaren met het opsporen van de overtredingen
van de bepalingen dezer verordening belast, zijn bevoegd zich
ter handhaving dier bepalingen te allen tijde binnen de
gebouwen en afgesloten terreinen, in deze verordening genoemd,
te begeven, mits voor zooveel woningen betreft met inacht
neming van de voorschriften van art. 3 der Wet van
31 Augustus 1853. (Stbl. n°. 83.)
Strafbepaling.
Art. 12.
De overtreding van artikel 6 wordt gestraft met eene geld
boete van ten hoogste drie guldendie van art. 7 met eene
geldboete van ten hoogste vijf guldendie van de artt. '1 a en
b, 3 a, b, c en d, 4, 5 en 9, met eene geldboete van ten
hoogste vijf en twintig gulden, en die van art. 2 met hechtenis
van ten hoogste zes dagen of eene geldboete van ten hoogste
vijf en twintig gulden.
Slotbepaling.
Art. 13.
Bij het in werking treden van deze verordening worden
buiten werking gesteld art. 99, voor zooverre dit nog gel
dende was, en art. '100 van de Algemeene Politieverordening
van den 6den November 1879 voor de gemeente Leiden.