124 DONDERDAG 9 DECEMBER 1897. genomen proef, waarbij het politiewachthuis bij de Utrechtsche brug als wachtlokaal werd aangewezendeed zij de ondervin ding op, dat van dit lokaal door passagiers zeer weinig ge bruik werd gemaakt en dat, toen dan ook in overleg met het College van B. en W. tot opheffing was beslotenzij daarvan geen de minste nadeelige gevolgen met betrekking tot het vervoer ondervond." Beide argumenten zijn weinig steekhou dend. Dat de menschen en vooral dames niet geneigd zijn tot een lokaal haar toevlucht te nemen, dat eigenlijk alleen dient voor-rustplaats van de agenten van politie, is lichtte begrijpen als men in aanmerking neemt dat op de tijden, wanneer men tijdelijk eene schuilplaats zoekt, zich daarin vetleer en laarzen, regenjassen enz. bevinden, die een niet zeer aangenamen geur verspreiden. En wat de tweede zinsnede betreft, dat de directie niet de minste nadeelige gevolgen heeft ondervonden, dat zal altijd zeer moeilijk te bewijzen zijn. Het valt toch niet te betwistendat wanneer de menschen voorbij komen en van de tram gebruik willen makenzij daartoe eerder zullen overgaan als zijzoolang de tram er niet is, eene gelegenheid vinden, die hen beschut tegen wind en regen als anderszins, dan wanneer zij in de open lucht moeten verblijven, in welk geval drie, vier, vijf minuten een langen tijd is, zoodat men er waarschijnlijk de voorkeur aan geeft het te doen zonder vervoermiddel. lntusschen de directie heelt het anders ingezien, en het ligt niet in mijne bedoeling een voorstel te doen om eene andere oplossing te verkrijgen, Eerlijk gezegd, zou ik zelfs Te Leiden, ter Boekdru zeer vermoedelijk tegen gestemd hebben, indien B en W. een voorstel hadden gedaan om de gemeente de kosten te doen dragen. Ik heb alleen het woord gevraagd eerstens om mijne bevreemding te kennen te geven over de houding der Directie, en in de tweede plaatsom mijn gewaardeerden dank uit te spreken aan B en W. voor de bereidwilligheid, die door hen ook thans aan den dag is gelegd wat betreft het gevolg geven aan een verzoek, geuit door een der leden van den Raad. De heer P. J. Van Hoeken. M. d. V.! Nu toch door ver schillende sprekers nog het woord is gevraagd en gevoerd wensch ik even de aandacht te vestigen op het plantsoentje aan de Morschpoort. Bij de behandeling van de begrooting voor dit jaar is besloten dat niet meer in goeden staat te brengen; maar ik meen, dat daarvan toch nog niet de be doeling is geweest er een modderpoel te doen ontstaan. Zouden B. en Ws. niet in overweging kunnen nemen dat pleintje te bestraten? De Voorzitter. Deze week heb ik persoonlijk den toestand opgenomen. Het komt mij ook voor, dat daar een desolate toestand is. Wij willen het overwegen. De heer P. J. v Hoeken. Dank u, M. d. V. Niets meer aan de orde zijnde wordt de vergadering gesloten en overgegaan tot eene zitting met gesloten deuren. •ij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 6