DONDERDAG 9 DECEMBER 1897. 123 meer van zijne diensten te willen maken, dan heeft hij niet temin aanspraak op zijn loon. Hier wordt de betrekking opgeheven, het geldt een vraag van publiek recht. Ik erken nog eens, het burgerlijk recht behoeft hier geen toepassing te vinden. Maar zoo, komt het mij voor, mag men niet redeneeren, als u doet: zij doen het werk niet, dus krijgen zij niet het volle tractement zij zijn bereid het werk te doen! Bij analogie met het burgerlijk recht geven wij den heer Van Lith dus twee jaar zijn volle traktement. Ik wil er ook aan herinneren, dat in publiek-rechtelijke zaken meer zoo gehandeld wordt. B. v. bij de reorganisatie van de recht banken en de kantongerechten heeft de wetgever bepaald, dat niet alleen de rechters, die voor hun leven waren be noemd, maar ook de kantonrechters, die slechts voor vijf jaren werden benoemd, zoolang zij niet waren geplaatst in eene betrekking met gelijke bezoldiging als de vorige, zouden genieten hunne volle wedde als wachtgeld. En dat welomdat de betrekking opgeheven werd en omdat hunne benoemiug nog liep. De Voorzitter. Die vergelijking gaat, dnnkt mij, niet op. De rechters waren benoemd voor hun leven, en er is toen dan ook quaestie geweest of die maatregel niet ongrondwettig was. Dat gold eene definitieve betrekking, als levenstaak; terwijl de rooimeesters een tijdelijke betrekking hebben en tevens een bijbaantje. Deze opheffing is dus niet te vergelijken met de opheffing der betrekking van de leden van de rech terlijke macht. In de tweede plaats kan men op deze zaak niet toepassen het burgerlijk recht; wanneer er van analogie sprake is, dan is er analogie met de verordening op de wachtgelden. Wat wij voorstellen is de analogie van de toepassing dier verordening. Deze ambtenaren hebben geenerlei recht op wachtgeld, hetgeen zij die volgens de pensioenverordening hebben bijgedragen wel hebben, dus kan men hun niet meer geven dan iemand die er voor betaald heeft met zijn pensioenbijdrage. Dat gaat te ver. Alles stuit hier op af: recht is het niet, omdat de betrekking wordt opgehevenhetgeen des te meer klemt, nu het geldt eene tijdelijke betrekking. Ik geef evenwel dadelijk tóe: men kan die grens wat ruim trekken. Ik voor mij heb er dan ook niets tegen den heer Van Lidth drie jaren wacht geld te geven. Maar de volle wedde te geventerwijl daarvoor geen werk wordt gedaandaarmede kan ik mij niet vereenigen. De heer P. J. Van Hoeken. Ik vereenig mij geheel met het voorstel van B. en W. Ik vind, dat zij de billijkheid reeds zoo ver mogelijk hebben uitgestrekt, waarom ik dan ook stem men zal tegen het amendementFockema Aridrese. De heer Van Hamel. M. d. V. Ik hoor hier de opmerking maken, dat bij aanneming van mijn amendement den heer Filippo ook drie jaren wachtgeld zou worden toegekend. Om geen onzuivere stemming te krijgen, zou ik mijn amendement wel willen splitsen, om daarover eerst te doen stemmen ten aanzien van den heer Filippo. De Voorzitter. Ik wil gaarne die volgorde in acht nemen. Punt lo en 2 worden achtereenvolgens goedgekeurd zonder hoofdelijke stemming. Bij de stemming over het amendement-Pera verklaren zich daarvoor de heerenDe Goeje, Eerstens, A. J. Van Hoeken, Pera, Stadhouder, P. J. Van Hoeken, Van Lidth de Jeude, Van Hamel, J. P. J. Driessen, Zillesen en Van Rhijn. Tegen de heeren Kroon, Siegenbeek van Heukelom, llassel- bach, De Vries, Van Dissel, Kaiser, Zaaijer, Fockema Andreie, Dekhuyzen, Korevaar en Juta, zoodat de stemmen staken en de beslissing over dit amen dement wordt aangehouden tot eene volgende vergadering. Ilet amendement-Fockema Andreae, in stemming gebracht, wordt verworpen met 21 stemmen tegen 1, die van den heer Fockema Andreue. Het amendement-Van Hamel (eerste gedeelte) in stemming gebracht, wordt verworpen met 14 stemmen tegen 8. Voor stemmen de heeren Siegenbeek van Heukelom, Eerstens, De Vries, Kaiser, Zillesen, Dekhuyzen, Kroon en Van Hamel. Tegen de heeren Korevaar, De Goeje, Hasselbach, A. J. Van Hoeken, Pera, Stadhouder. J. P. J. Driessen, Van Dissel, Van Lidth de Jeude, P. J. Van HoekenZaaijer, Van Rhijn, Fockema Andrese en Juta. De heer Van Hamel. M. d. V. Ik trek thans mijn amende ment voor het tweede gedeelte in. Punt 4° en 5° worden daarna zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De stemming over het besluit in zijn geheel blijft aange houden tot na de herstemming over het amendement Pera. XXIII. Bezwaarschriften tegen het Kohier der Plaatselijke Directe Belasting, dienst 1897, (Tweede gedeelte.) (Zie lng. St. n«. 309). Wordt behandeld in gesloten zitting. De heer Pera. M. d. V. Ik zou gaarne de aandacht van U en den Raad even willen vragen voor eene aangelegenheid betrekking hebbende op een tooneelstuk. Volgens een verslag in het L. D. van Woensdag 24 Nov. is daar een stuk opgevoerd onder het motto »de Roovers". Zeer toevallig viel mijn oog daarop en in de veronderstelling dat het verreweg de meesten raadsleden gaat als mijnl. dat van de tooneelverslagen niet veel notitie wordt genomen, vind ik aanleiding de aandacht daarop te vestigen. Had ik de zeker heid dat dit verslag algemeen opgemerkt was, dan zou ik het waarschijnlijk niet doen. Er is bij het verleenen van onder steuning aan den schouwburg en een- en andermaal is er bij de bespreking aan herinnerd sprake geweest van een zeker toezicht dat de Raad ook op de op te voeren stukken heeft door tusschenkomst van een gedelegeerde, aan te wijzen uit de leden van het Dagelijksch Bestuur: Dat verslag nu wordt gegeven met deze woorden: «Het is een ijselijk, verschrikkelijk stuk, vol moorden (er vallen voorloopig vijf lijken), brandstichtingen, vergift, dqlken, gewerensabelsvervloekingenzelfmoordeneen zoon die zijn grijzen vader in een toren laat doodhongeren, vervolgens zelf krankzinnig wordt en zich worgt, en een rooverhoofdman, die ten slotte met zijn vak eindigt en zichzelven bij het gerecht gaat aangeven, alvorens haar. die hem beminde, eerst met een dolk den genadestoot te hebben gegeven. Het is om er van te rillen en te beven, indien alles bij elkaar niet wat al te overstelpend was, de misdaden niet wat al te veel en al te spoedig op elkaar volgen, enz." Ik meen toch werkelijk, dat het opvoeren van dergelijke stukken niet overeenkomt met den tijd waarin wij hier leven en met de ontwikkeling, waartoe wij zijn gekomen. Dat zulke vertooningen misschien bijval kunnen vinden in het midden van Afrika, of waar barbaarschheid nog haar hoogtij viert, kan ik mij voorstellen. En wanneer het nu zoo was toegegaan, dat vijf-en-twintig heeren 't op de zenuwen hadden gekregen en vijftig dames waren flauw gevallen, dan zou daarmede in zooverre het doel bereikt zijn, dat men er een afkeer van kreeg. Maar men heeft er smakelijk om gelachen, en er een relletje van gemaakt. Zoo wordt het welzijn der maatschappij niet bevorderd en aan humaniteit en wellevendheid de kroon ontnomen. Onze maatschappij staat niet hoog genoeg, de ervaring leert dit voldoendeom voortdurend geen aanspo ring noodig te hebben tot al wat lieflijk is en welluidt, tot handhaving van waarheid en recht enz. Het voor en tegen van het tooneel voor 't oogenblik in 't midden latende, mag toch de roeping orn tot beschaving en veredeling mee te werken, niet geheel uit het oog worden verloren. Aan die verplichting voldoet het tooneel door het opvoeren van zulke stukken, niet, En dat in onze goede stad Leiden met haar Alma Mater! Het is mijn bedoeling niet over deze zaak eene discussie uit te lokken, M. d. V. Ik wensch alleen mijn afkeuring uit te spreken over de opvoering van stukken van dit gehalte. De Voorzitter Verlangt de heer Pera antwoord daarop? De heer Pera. Dank u, M. d. V. De Voorzitter. Dank u. De heer Zillesen. Onder de ingekomen stukkenM. d. V. komt er een voordat zeker niet in openbare behandeling zal worden genomen. Het bevat meer alleen een bloote mede- deeiing aan den Raad en komt voor onder nr. 311. Daarin staat dat bij de behandeling der begrooting dienst 1898 in de sectiën door een lid op de wenschelijkheid werd gewezen van een wachtlokaaltje voor de tram aan het eind der Plantage. Ik geloof niet ik bemerk liet aan verscheidene heeren in herinnering te behoeven te brengen, dat die wen schelijkheid is uitgesproken door mij; en niet eenmaal maar herhaalde malen, omdat ik dat zeer noodzakelijk vond. Daarbij heb ik voor een zeer klein gedeelte mijn eigen belang op het oog gehad en voor een zeer groot deel het belang van de gemeente Leidenmeer bepaald van hen die aan den Hoogen Rijndijkden Zoeterwoudschen en Zijlsingel wonen en in meerdere of mindere mate van de tram gebruik maken. Ver- scheidenen hunner hebben mij dan ook gezegd zeer verhe ugd te zullen zijn, wanneer het wachtlokaal tot stand kwam. B. en W. hebben met groote bereidwilligheid gevolg gegeven aan het verzoek om van die zaak werk te maken, en zich daar toe in betrekking gesteld met de directie van de tramweg maatschappij. Zij hebben het voorstel gedaan om een gedeelte van den stal te laten inrichten tot wachtlokaal, en de daaraan verbonden kosten ad f 225.te doen dragen door de genoemde maatschappij. Het antwoord der directie op dat voorstel is hoogst bevreemdend geweest. Ik moet eerlijk zeggen niet te be grijpen, hoe zij daartoe is kunnen komen. Zij zegt niet onge negen te zijn die verandering te bewerkstelligen, mits de kosten worden gedragen door de gemeente ofschoon het zoo klaar is als de dagdat het alleen het belang van de tram geldt. De motieven die worden aangegevenzijn dezeUit de indertijd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 5