1-28
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging:
1°. aan ons college het noodige crediet te verlecnen ten
einde de bovenomschreven veranderingen aan het kleine ver
trek van de aan het Rijk verhuurde localiteit gelegen aan de
Nieuwstraat te doen uitvoeren
2°. te besluiten dat het lokaal, staande tegen de lloogland-
sclie Kerk aan de Nieuwstraat, wijk 7 n°. 26, kadastraal bekend
onder sectie t n°. 1803 wederom aan het Rijk wordt verhuurd
ten einde het gehuurde te doen strekken tot wachthuis der
Ambtenaren der Invoerrechten en accijnzen, voor den tijd
van 5 jaren, ingaande l Mei 1808 en mitsdien zullende ein
digen ulto April 1003, voor eön huurprijs van /'50, per
jaar en verder onder de bestaande voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 301. Leiden, 20 November 1807.
Bij de behandeling van de begrooting voor 1808 in de
sectien, werd het reeds vroeger geopperd denkbeeld aanbe
volen om de bestaande inrichting van het Rooimeestersschap
te reorganiseeren door de beide Rooimeesters, waarvan krach
tens de tegenwoordige regeling één metselaar en één timmerman
moet wezen, te' vervangen door één Inspecteur der Bouvv-
politie, en dus met de taak thans den Rooimeesters opge
dragen een vast ambtenaar te belasten, die zich geheel en
uitsluitend aan dezen tak van dienst kan wijden
In de raadszitting van 28 October j.l. kwam deze aange
legenheid wederom ter sprake bij de behandeling van Volgn.
64, jaarwedden van de keurders, wegers, meters, rooimees
ters en dergelijke, waarbij door ons eene verhooging van de
jaarwedden der rooimeesters was voorgesteld, in dier voege
dat die jaarwedden te zamen zouden worden gebracht op
een bedrag van f 1500.
Naar aanleiding van de daaromtrent gevoerde discussien
werd de post goedgekeurd, nadat door ons was toegezegd
dat vóór 1 Januari 1898 de Raad in de gelegenheid zou worden
gesteld eene beslissing te nemen over de vraag of de betrek
king van Rooimeester al of niet gehandhaafd zoude blijven.
Wij hebben de zaak nader overwogen en zijn daaromtrent
tevens in overleg getreden met de Commissie van labricage.
Die Commissie acht den toestand, zooals die thans bestaat,
verkeerd en eene verandering in de bestaande regeling noodig.
De Rooimeesters zijn wel gemeente-ambtenaren doch staan
tevens aan het hoofd van eigen zaken, zoodat zij onmogelijk
al hun tijd voor den gemeentedienst beschikbaar kunnen
hebben. Daarbij komt dat door de uitbreiding der gemeente
de aan hun ambt verbonden werkzaamheden belangrijk zijn
toegenomen. Het zou, naar het oordeel der Commissie, inder
daad een groote verbetering zijn indien in plaats van twee
Rooimeesters één ambtenaar werd aangesteld die zich geheel
aan den gemeentedienst kan wijden, met den titel van In
specteur der Bouwpolitie, op eene bezoldiging van /loOO.
welk bedrag voor de verhoogde jaarwedden der beide Rooi
meesters op de begrooting voor 1898 is uitgetrokken.
Zooals uit de Memorie van antwoord op het verslag der
sectien blijkt, is ook bij ons College de bovenbedoelde reor
ganisatie reeds meermalen ter sprake gebracht en wel in boven
vermelden zin. De vraag was evenwel gerezen of de werk
zaamheden thans aan de betrekking van Rooimeester verbonden,
wel door één ambtenaar zouden kunnen worden vervuld. Het
is ons echter in overeenstemming met het gevoelen van de
Commissie van Fabricage en na daaromtrent het advies te
hebben ingewonnen van den Directeur der Gemeentewerken
voorgekomen dat één ambtenaar, die zich geheel aan zijn
betrekking kan wijden, voldoende zal wezen.
Bedoelde Inspecteur der Bouwpolitie zal dan tevens in het
kader van de opzichters der gemeentewerken moeten worden
opgenomen en alzoo staan onder de bevelen van den Directeur
der Gemeentewerken, terwijl de betrekking van Rooimeester
thans een afzonderlijke tak van dienst is.
Het zal voorzeker geen betoog behoeven dat het alleszins
aanbeveling verdient de Bouwpolitie in verband te brengen
met de Gemeentewerken, daar herhaaldelijk bij de uitvoering
der verschillende verordeningen overleg tusschen beide takken
van dienst noodig is.
Wij zijn dus van oordeel, dat eene reorganisatie als boven
bedoeld van de bestaande regeling noodig is en geven Uwe
Vergadering dus in overweging:
te besluiten:
10. dat de betrekking van Rooimeester wordt opgeheven
met ingang van 1 Januari 1898.
2°. dat zal worden aangesteld een Inspecteur der Bouw
politie op eene jaarwedde van f 1500,
Vervolgens stellen wij voor op grond dat de Rooimeesters
ingevolge de Verordening van 1 October 1863, door Burge
meester en Wethouders worden benoemd en ontslagen, tevens
te besluiten dat de Inspecteur der Bouwpolitie wordt benoemd
en ontslagen en zijn Instructie vastgesteld door Burgemeester
m Wethouders. Gelijk besluit is dfin ook genomen ten aanzien
van de benoeming van den Inspecteur der Vee- en Vleesch-
ceuring en de 'Keurmeesters en liet vaststellen van hunne
Instruction. (Zie raadsbesluiten van 26 April en 13 Juli 1893).
In de derde plaats zal eene regeling moeten worden gemaakt
ten aanzien van de tegenwoordige titularissen Zooals wij bij
de behandeling van dit onderwerp bij de begrooting te kennen
gaven, hebben de beide Rooimeesters, de heer W. A. Van
Lith sedert 1 Januari 1888 en de heer J. Fillippo Hz. sedert
1 Januari 1895 steeds met den meesten ijver en toewijding
de vele en in de laatste jaren belangrijk uitgebreide werk
zaamheden vervuld en zoude het voorzeker onbillijk moeten
worden geacht wanneer zij ten gevolge van de opheffing van
het Rooimeestersschap, hunne betrekking zouden verliezen
zonder eenige geldelijke tegemoetkoming. Zij vallen namelijk
niet in de termen van de Verordening van 5 December 1885
betredende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan
gemeente-ambtenaren en bedienden (Gem.blad n°. 5 van 1884)
krachtens welke wachtgeld ten bedrage van de helft der bezol
diging, wordt verleend aan de ambtenaren en bedienden,
wanneer zij hunne betrekking verliezen door de opheffing en
wel gedurende vier jaren na de opheffing der betrekking,
wanneer de titularis op het tijdstip van zijn ontslag den leeftijd
van veertig jaren heeft bereikt en gedurende twee jaren
wanneer hij dien leeftijd nog niet heeft bereikt.
De Rooimeesters werden dan ook niet voor vast, doch
telkens voor den tijd van drie jaren aangesteld.
Hoezeer nu derhalve van eene toepassing van deze verorde
ning op de Rooimeesters, wanneer tot de opheffing van die
betrekking mocht worden besloten, geen sprake kan wezen,
meenen wij toch op de bovenaangevoerde gronden U te
moeten voorstellen aan de beide titularissen, bij aanneming
van de voorgestelde reorganisatie, een wachtgeld toe te kennen
en wel voor den tijd van twee jaren, ingaande 1 Januari 1898,
ten bedrage van de helft van de thans door hen genoten be
zoldiging, die voor den heer W. A Van Lith bedraagt f 600.
en voor den heer J, Filippo Hz. f 500.— het wachtgeld zal alsdan
voor eerstgenoemde 300 en voor laatstgenoemde ƒ250.-
bedragen.
Ten slotte wijzen wij er op dat beide titularissende een
gedurende 10 en de ander gedurende 3 jaren steeds op bijzonder
verdienstelijke wijze hunne veel omvattende werkzaamheden
met de meeste toewijding hebben vervuldop grond waarvan
wij U voorstellen, bij de opheffing hunner betrekking hun
daarvoor den dank van den Gemeenteraad te betuigen.
Door ons wordt alzoo voorgesteld de volgende besluiten te
nemen
1°. de betrekking van Rooimeester wordt opgeheven met
1 Januari 1898.
2°. er wordt aangesteld een Inspecteur der Bouwpolitie op
eene jaarwedde van 1500.
3°. de benoeming en het ontslag van den Inspecteur der Bouw
politie en de vaststelling van zijne Instructie geschieden door
Burgemeester en Wethouders.
4°. aan de beide Rooimeesters wordt gedurende Zeejaren,
aanvangende met 1 Januari 1898, een wachtgeld toegekend,
hetwelk bedraagt voor den heer W. A. Van Lith 300.
en voor den heer J. Filippo Hz 250.— per jaar.
5°. aan de beide Rooimeesters voornoemd wordt de dank van
den Gemeenteraad betuigd voor de vele en belangrijke diensten
door hen in die betrekking aan de gemeente bewezen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weill, van Leiden.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.