DONDERDAG 28 OCTOBER 1897.
97
teruggenomen, natuurlijk zonder eenige prejudice voor de
rooimeesters, indien later tot handhaving hunner betrekking
wordt besloten
De Voorzitter. Tegen het een noch tegen het ander bestaat
eenig bezwaar. Mijne meening omtrent deze zaak is bekend;
ik heb altijd gemeend, dat het stelsel van rooimeesters niet
deugde en dat het beter ware een ander stelsel aan te nemen.
Maar zoolang de rooimeesters bestaan, moeten zij ook goed
betaald worden, en eene verhooging van hun tractement doet
aan de principieele quaestie niets af. Konden zij wachtgeld
ontvangen, dan kon er wellicht reden zijn te aarzelen om
hun nu verhooging van tractement toe te kennen, maar dit
kunnen zij niet. Wat het resultaat onzer overweging ook
moge zijn, ik zou er echter nooit voor zijn om die menschen, die
met groote toewijding hun plicht hebben gedaan, zoo in eens
op stal te zetten zonder eenige vergoeding, maar verhooging
van tractement zal in elk geval geen invloed kunnen uit
oefenen op een toe te kennen wachtgeld.
Ik zou derhalve niet gaarne ziendat de verhooging niet
werd toegestaan, want wanneer zij blijven, moeten zij die
verhooging toch krijgen.
Nu kan men tweeërlei doen.
Overeenkomstig het voorstel van den heer Drucker den
post verlagen door de verhooging er af te nemen, in de hoop
dat vóór 1 Januart beslist zal zijn, hoe de Raad denkt over
het voortbestaan van het stelsel van rooimeesters, of de ver
hooging nu toestaan en vóór I Januari een voorstel als boven
bedoeld behandelen.
B. en W. zullen de zaak onderzoeken en wellicht een
voorstel indienen in den geest van den heer Van Hoeken,
en komen zij tot een tegenovergestelde conclusie, dan zal de
Raad daarover toch in elk geval kunnen beraadslagen.
Wanneer de post nu niet verhoogd wordt en de Raad wenscht
toch de tractementen te verhoogen, dan zal er ten slotte
daarvoor eene suppletoire begrooting moeten worden ingediend.
De heer Druckeh. Het is, dunkt mij, beter deze zaak,
hangende het onderzoekte laten zooals zij is.
Nu echter de zaak toch wordt overwogen, zou ik wel in
herinnering willen brengen een punt, bij een van de vorige
begrootingen behandeld, nl. de quaestie van het hygiënisch
toezicht op woningen. B. en W. zou ik wenschen te verzoeken,
in verband met het thans aanhangig punt, nog eens te willen
nagaanwat destijds over die quaestie is gezegd.
De heer Pera. M. d. V.l Kan het niet zóó worden gevon
den, dat niet de tractementen worden verhoogd, maar dat
men eene gratificatie geeft?
De Voorzitter. De verhooging wordt aan de rooimeesters
gegeven, in de meening dat zij als zoodanig blijven bestaan.
Maar ik vind het lood om oud ijzer, ik wil het voorstel van
den heer Dr ucker wel overnemen om voorloopig de verhooging
van de begrooting te nemen. Mocht de Raad later besluiten
de rooimeesters te handhaven, dan zal volgens onze meeniug
ook een voorstel tot verhooging van hun tractement weder
moeten worden ingediend.
De heer Juta. Ik zou den heer' Drucker toch in overweging
willen geven het uitgetrokken eindcijfer van den post te
behouden. Want worden de rooimeesters niet gecontinueerd
en in hun plaats een Inspecteur van de bouwpolitie aange
steld dan zal voor dien ambtenaar toch een tractement varr
ongeveer f 1500.beschikbaar moeten blijven.
Het uitgetrokken cijfer zal dus altijd noodig zijn. Welnu,
laten we dan dat cijfer behouden onder dit voorbehoud, dat
daarin rriet begrepen zal zijn de aanneming van het voorstel
tot verhooging van de salarissen der rooimeesters.
De Voorzitter. Neen, dat kan niet Wanneer de gemeente
deze ambtenaren heeft, moeten op de begrooting voor 1898
de traktementen der r ooimeesters worden uitgetrokken. Ik geef
wel toe, dat wij het geld noodig hebben, hetzij om het een
ol het ander te betalen Daar wij dus zeker /T500.noodig
zullen hebben, was mijne gedachte, dat dit art der begrooting
werd aangenomen, zooals het is voorgesteld, en dat B. en W.
de toezegging doen dat in'den loop van November of December
de zaak ter sprake zal komen, in welken zin dan ook. In ieder
geval zal de zaak door1 B. en W. aan de orde worden gesteld.
Wij hebben dit geld toch noodig, maar ik maak bezwaar bij
deze gelegenheid eene organisatie te veranderen. Op die manier-
zou men bij de behandeling der begr öotiiig wel kunnen besluiten
de Hoogere Burgerschool voor Meisjes op te heffen.
De heer De Goeje. M. d. V. Wat is er tegen dezen post
te verminderen met f 400 en dat bedrag over te brengen
naar den post voor onvoorziene uitgaven?
De Voorzitter. Dan hebben wij weer een staat van af-en
overschrijving noodig. of moeten een suppletoire begrooting
maken. Want zonder goedkeuring van Ged. St. kunnen wij
niet beschikken over- den post voor onvoorziene uitgaven,
tenminste betreffende vele posten niet. Ik zou voorstellen
bet art. zoo te laten De heeren weten nu de intentie van
B. en W.om afzonderlijk de zaak te behandelen. Het geld
hebben wij toch rroodig: blijven de rooimeesters, dan is het
wenschelijk hun tractement te verhoogen dat zal de Raad
wel toegeven. Komt in hunne plaats een inspecteur der
bouwpolitie, dan zullen wij ook f 1500noodig hebben.
Kunnen de heeren zich daarmede vereenig^n?
De heer Pera. Wat is dan beslist? Dat de verhooging zal
ingaanja dan neen
De Voorzitter. De begrooting gaat in 1 Januari 1898,
dus gaan ook de verhoogingen niet eer in. Wanneer nu de
Raad vóór dien tijd beslistdat er een inspecteur der bouw
politie komt, dan krijgen de rooimeesters niets behalve
wachtgeldof wat men hun mocht toekennen.
De heer Pera. Brengen wij onszelven dan niet in eene
moeilijke positie, door voor dien korten tijd de tractementen
te gaan verhoogen
De Voorzitter. Voor dien korten tijd verhoogen wij niet.
De verhooging gaat niet in vóór 1 Januari, err vóór dien tijd
zal zijn beslist of de rooimeesters blijven gehandhaafd of niet.
Volgn. (34 wordt nu zonder hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
Volgnrs 65—81 worden achtereenvolgens goedgekeurd zon
der discussie err zonder hoofdelijke stemming.
(Uit de toelichting op volgn. 74 vervallen de woorden:
»voor hulp bij de verkiezingen")
De Voorzitter. De heeren hebben het register op de ver
ordeningen ontvangen.
De heer Fockema Andreae. Mag ik daarvoor mijn dank
betuigen aan het Dag. Bestuur? Teekenen van instemming).
Volgnrs 8287 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over volgn. 88, luidende: Onderhoud van
wegen en voetpaden f 4808.
De heer De Vries. M. d. V.! Ik zie uit de toelichting dat
het onderhoud van de Spanjaardsbrug tot ultimo December
1896 was uitbesteed. Daaruit volgt, dat van 1 Januari 1897
dat onderhoud in eigen beheer geschiedt. Nu komt het mij
niet wenschelijk voor het verrichten van werk in eigen
beheer- nog meer uit te breiden, ik zag dit zelfs liever inkrim
pen doch speciaal ten aanzien van de Spanjaardsbrug zou
ik wel in overweging willen geven om op dien maatregel
ter ug te komenomdat die brug niet alleen toebehoort aan
Leiden maar ook aan Rijnland. In een dergelijk geval komt
het mij voor-, dat het beter is, dat de beheerende eigenaar-
precies weet hoeveel geld wordt uitgegeven; bij uitvoering
in eigen beheer, zal, vrees ik, onwillekeurig hetgeen voor
de Spanjaardsbrug wordt verricht en de arbeid gedaan voor
andere werkenniet zoo precies uit elkander worden gehou
den, wat natuurlijk ten nadeele van een van beide eigenaren
kan zijn Uitbesteding zou dus dunkt mij veel beter zijn, en
in dit geval kan daartegen te minder bezwaar bestaan,
omdat het werk toch uiterst lastig gelegen is voor eigen
beheer. Ik doe thans geen voorstel, doch spreek alleen een
wensen uit en hoop dat uit de volgende begrooting zal
blijkendat aan mijn wensch gevolg is gegeven.
De Voorzitter. B. en W. zullen zeer zeker den wensch
van den heer De Vries overwegen. Het spijt mij dat mijne
aandacht niet vroeger op deze zaak is gevestigdik kan
haast niet denken dat het onderhoud van de Spanjaardsbrug
op dit oogenblik in eigen beheer zoude zijn.
De heer De Vries. Ik heb in mijne betrekking als Dijk
graaf van Rijnland nooit eenige mededeeling ontvangen van
eene nieuwe aanbesteding van het onderhoud; ook op de
gemeente-secretarie heeft men mij gezegddat dit onderhoud
niet meer werd uitbesteed.
De Voorzitter. Het spijt mij, dat ik daarvan niet officiëel
kennis heb gekregen. In elk geval zou toch toestemming van
Rijnland moeten zijn verkregen om het onderhoud in eigen
beheer te nemen. Met den heer De Vries meen ik, dat het
beter is een dergelijk werk uit te besteden.
De heer De Vries. Er is wel onderhandeld over buiten
gewone werken aan die brug te verrichten, maar over het
gewone onderhoud is geen vraag tot Rijnland gericht.
De heer Hasselbach. Ik meen dat het onderhoud geschiedt
door een timmermansbaas die in de onmiddellijke nabijheid
van de brug woont, omdat er zoo dikwijls spoed eischende
herstellingen noodig zijn, en er dan zooveel tijd verloopt eer
de gemeente-architect is gewaarschuwd, de stadswerklieden