96
DONDERDAG 28 OCTOBER 1897.
uitgesteld. B. en W. hebben bet contract nagelezen, en ik
geloof niet, dat de inhoud er toe leidt om het oprichten van
de kegelbaan te kunnen voorkomen. Het zou wenschelijk
wezen, dat de zaak heden kon worden afgedaan.
De heer Fockema Andreae Ja, wanneer het zeker is, dat
dat zoo gewenscht is maar ik kan mij moeilijk voorstellen,
dat bij het maken van eene kegelbaan zoo'n dringende haast is.
De Voorzitter U kunt het contract hooren voorlezen.
De heer Fockema Andreae. Welnu, laat ons daarmede
beginnen.
(Het contract wordt alsnu voorgelezen).
(De heer Van Hamel is ter vergadering gekomen).
De Voorzitter. Er komen dus geen bepaalde punten in
dit contract van in gebruik geven en in gebruik nemen voor,
die de oprichting van een kegelbaan zouden kunnen doen
verhinderen. Zij verandert de zaak niet van bestemming,
want het is eene Sociëteit en daar hoort een kegelbaan tehuis
Ik geloof niet dat de omwoners er zooveel last van zullen
hebben. We hebben midden in de stad, in «Concordia'' eene
kegelbaan gehad, en heeft dat ooit aanleiding gegeven tot
zulke groote klachten Men kan toch niet. aannemen dat men
daar in den nacht zal gaan kegelen' Wij hebben van de
Sociëteit «Amicitia" altijd de meeste welwillendheid onder
vonden; onlangs nog is dat gebleken bij het bouwen van het
politiehuisje aldaar, toen zij ons zonder daartoe verplicht te
zijn een gedeelte van den grond heeft afgestaan.
Wij kunnen alleen machtiging weigeren om de hoornen te
rooien. En dat eigenlijk ook nog niet, want er staat alleen
in het contract, dat wanneer boomen mochten worden
gerooid, deze komen ten voordeele van de gemeente Leiden.
Dus eigenlijk was deze aanvrage niet eens noodig. Wij hebben
dat gevraagd omdat het gebruikelijk is.
Het voorstel wordt daarop zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
XX. Eerste Suppletoir Kohier der Plaatselijke Directe Be
lasting, dienst 1897.
(Zie Ing. St n<>. 258).
Wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
XXI. Bezwaarschriften tegen het Kohier der Plaatselijke
Directe Belasting, dienst 1897.
(Zie Ing. St. n<>. 260)
Daar eenige leden hierover het woord wenschen te voeren,
gaat de vergadering daartoe over in besloten zitting.
Na heropening der openbare zitting komt aan de orde:
XXII. Begrooting van de Inkomsten en Uitgaven der ge
meente voor 1898.
(Zie ing. St. n°. 230, 262 en 265).
Er wordt geen algemeene beraadslaging gevoerd.
De Voorzitter. Volgens gewoonte zal ik eerst de uitgaven
en daarna de inkomsten in behandeling brengen.
De Volgn. 5659 worden achtereenvolgens zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over Volgn. 60, luidende: Jaarwedden van
de bouwkundigen en van de opzichters der gebouwen, der wegen
en dergelijke, 11225
De heer A J. Van Hoeken J.J.zn. M. d. V.Ik stel als amen
dement voor de beide nieuwe opzichters aan te stellen op een
tractement van 800.—, na gebleken bekwaan heid telkens
na 2 jaren te verhoogen met 100.totdat bet maximum
van 1000.is bereikt.
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Mijn groote bezwaar tegen het amende
ment is, dat het eene geheele wijziging brengt in de orga
nisatie, iets wat moeielijk bij eene begrooting kan geschieden.
Men kan wel voorstellen om nu de tr&ctementen in plaats
van op f 1000.— op 800.— te stellen, dan blijft de Raad
vrij het volgende jaar de tractementen weder te verhoogen
doch de bepaling omtrent de periodieke verhooging met
100.— grijpt in de organisatien. En het gaat niet aan eene
nieuwe organisatie in te voeren, zonder een schriftelijk en
gemotiveerd voorstel daartoe. Ik kan dus alleen in behande
ling brengen het amendement, voor zoover het strekt om
de tractementen uit te trekken op f 800.en derhalve den
post te verlagen met 400 Doch ook in dien vorm kan
ik mij met het amendement niet vereenigen. Wij hebben
noodig goede ambtenarenen om die te krijgen moet een
goed tractement worden gegevenen daarom is er geen
enkele reden waarom met een lager tractement dan f 1000.
moet aangevangen worden. Voor den heer Van der Mark
hebben wij nu wegens zijne langdurige diensten eene ver
hooging van 100.— voorgesteld.
De heer A. J. Van Hoeken J.J.zn. Ik heb juist in de sectie
vergadering den heer Van der Mark genoemd om aan te toonen.
dat het niet billijk is nieuw te benoemen ambtenaren gelijk
te stellen met iemand, die reeds zoovele dienstjaren achter
den rug heeft. Doch daarmede bedoelde ik nietdat hem daarom
100. verhooging moest worden gegeven.
De heer Hasselbach. M. d. V.! Een bekwaam opzichter te
krijgen voor 800.— is, mijns inziens, bijna onmogelijk. Jonge
menschen zullen zich daarvoor misschien aanbiedenmaar
wij moeten hier hebben een bekwaam man, doorkneed in de
praktijk, 800 staat bijna gelijk met het loon van een goed
werkman 1000.— is al weinig genoeg.
Het amendement in stemming gebracht, wordt met 21 tegen
3 stemmen verworpen.
Vóór hebben gestemd de heeren A. J. Van Hoeken, Pera
en P. J. Van Hoeken.
De Voorzitter Ten gevolge van de verhooging, den heer
Van der Mark toegekend, moet de post alsnog worden ver
hoogd met 100.en dus gebracht op ƒ11325.
Volgn. 60 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De Volgn. 61—63 worden achtereenvolgens zonder discussie
en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over Volgn. 64, luidende: y>Jaarwedden van
de keurders, wegers, meters,rooimeesters en dergelijken 6770.
D heer P. J Van Hoeken. M. d. V. Zoolang debetrekking
van rooimeester eene tamelijk, bescbeidene was en ook het
salaris daaraan verbonden ben ik daarmede tevreden geweest,
en heb daarop nooit eenige aanmerking gemaakt. Maar nu
dat salaris successievelijk is verhoogd niet alleen, maar op
deze begrooting nog weer eene verhooging wordt voorgesteld
van ƒ400.— dat is te samen ƒ1500.—, ben ik zoo vrij de
gedachte, die ik reeds in de sectie-vergadering heb geuit,
hier ook mede te deelen. Ik wenschte voor dat salaris liever
één ambtenaar benoemd te zienwaardoor dat werk in één
hand zou worden vereenigd. Ik ben de meening toegedaan,
dat die de betrekking beter zou kunnen waarnemen, zonder
daarom iets af te doen van de bekwaamheden van de tegen
woordige titularissen. Maar iemanddie zich geheel aan die
zaak zou kunnen wijden, zou alles in alle vertakkingen beter
kunnen naloopen dan dat tot nog toe wordt gedaan. Ik stel
daarom voor deze verhoogingen niet toe te staan, maar een
ambtenaar te benoemen later natuurlijk op ongeveer dit
salaris.
De Voorzitter. Mijn bezwaar daartegen is weer eenigszins
hetzelfde als daareven. Men gaat hier eene geheele nieuwe
organisatie op het getouw zetten, die eigenlijk met de begrooting
voor 1898 op zichzelf geen betrekking heeft. Of men rooimeesteis
hebben zal of een inspecteur van de bouwpolitie ik erken
er is reden tot twijfel maar het gaat moeilijk daarover te
beraadslagen bij de behandeling der begrooting Ik kan mij
denken, dat daaromtrent later een voorstel inkomt, waarbij
dan gelegenheid is de zaak van alle kanten te bekijken. Maar
administratief acht ik het verkeerd dat te doen bij de behan
deling der begrooting.
De heer P. J. Van Hoeken. Ik weet nfet, M. d. V. bij welke
gelegenheid ik dat anders doen moet als bij deze. De verhoo
gingen worden nu toch voorgesteld.
De Voorzitter. De leden van den Raad hebben altijd het
recht schriftelijk voorstellen te doen.
De heer P. J. Van Hoeken. Kan de Raad er zich niet mede
vereenigen, dan moet ik natuurlijk mijn voorstel intrekken.
Ik vind dat een beteren weg dan tot nog toe is bewandeld
Zoo iemand zou ook meer onafhankelijk kunnen handelen.
De heer Drucker. Het zou mij voor deze zaak spijten,
wanneer het voorstel van den heer Van Hoeken, dat min of
meer in de lucht hangt en ernstige overweging verdient,
werd afgestemd, omdat het niet voldoende is voorbereid. Ik
zou de vraag willen doen, of er bezwaar tegen bestaat, die
verhoogingen voorloopig terug te nemen en de zaak in baren
geheelen omvang later afzonderlijk aan de orde te stellen.
B. en W. zeggen, dat het wellicht aanbeveling verdient, een
vast ambtenaar aan te stellen: dus er bestaat twijfel of
wellicht ook zij niet het stelsel van den heer Van Hoeken
beter vinden. Zij hebben dat nog niet grondig onderzocht,
althans het resultaat van zoodanig onderzoek is ons niet
bekend Zou er nu bezwaar tegen zijn, dat B. en W. nog
eens nadere inededeelingen aan den Raad hierover deden,
en intusschen hangende de zaak de verhoogingen werden