DONDERDAG 28 OCTOBER 1897. 95 wijziging in de conclusie aan te brengen. Daar staat: »de perceelen die daar zijn aangeduid door de nummers staande ten name van Antoinetta Marianna Vlieland, te Leiden." Nu is het mogelijk, dat men zich bijzonder gehaast heeft met de overschrijving dier perceelen, zoodat deze vandaag reeds staan op een anderen naam liet is wel niet waarschijnlijk, maar om te voorkomen moeilijkheden, die daaruit zouden kunnen voortspruiten, zou het beter zijn te lezen: en staande op 18 Oct. 1897 ten name van of: staande ten name van den persoon hier genoemd of zoodanige andere personen als na 18 Oct. 1897 in hare plaats mochten zijn getreden. Wat den termijn van ontruiming aangaat, deze is in ons advies reeds langer gesteld dan bij vroegere gelegenheden hier is aangenomen. Wanneer men echter dien termijn nog wat wenscht te verlengen, dan bestaat daartegen onzerzijds geen bezwaar. Wat het eerste punt betreft, wenscht de commissie dus eene kleine wijziging in haar rapport te brengen. De Voorzitter. Het komt mij voor, dat wat de heer Drucker heeft medegedeeld volkomen juist is. Het doet er niet toe aan wie de perceelen toebehoorenzij zijn onbewoonbaar, en wanneer er later termen zijn om in dat besluit wijziging te brengen, dan kan men zich opnieuw tot den Raad wenden, wie dan ook de eigenaar van de perceelen is. De gewijzigde conclusie wordt bij acclamatie aangenomen. De Voorzitter. Mij rest alleen de commissie dank te zeggen voor de genomen moeite. XI. Voorstel tot aankoop van de perceelen Lokhorststraat n°. 20 en 22. (Zie Ing. St. n°. 252 en 204) XII. Idem omtrent het aanbrengen van vlonders in eenige lokalen der Hoogere Burgerschool voor Jongens. (Zie lng. St. n°. 248). XIII. Idem omtrent de aanschaffing van eenige tafels voor de Kweekschool voor onderwijzers. (Zie lng. St. n°. 247). Worden achtereenvolgens zonder discussie en zonder hoof delijke stemming aangenomen. XIV. Rekening over 1896 van het R. K. Wees- en Oude- liedenhuis. (Zie lng. St. n°. 258). Wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. XV. Voorstel omtrent den aanleg van duin waterkranen in enkele vertrekken van het Raadhuis en in de Bank van Leening. (Zie Ing. St. n°. 254). De heer Drucker. In de eerste plaats wensch ik B. en W. dank te zeggen voor den grooten spoedwaarmede aan de in het verslag gemaakte opmerking gevolg is gegeven. Ik zou evenwel nog eene vraag willen doen, n. 1. deze: Nu hier in het raadhuis toch gaten zullen worden gebroken, zal worden gemetseld en gepleisterd, zou rm niet een enkele kraan meer kunnen worden aangebracht? Er wordt gespro ken van het aanbrengen van een kraan in de burgemeesters kamer, in het kantoor van den gemeente-ontvanger en in bet bureau van den burgelijken stand. Nu zullen er echter een aantal personen zijn, die zich dagelijks in het raadhuis ophoudenmaar aan die drie kranen niet veel zullen hebben. Ik weet niet bij welke dier drie kranen zich zullen moeten vervoegen de ambtenaren van de bureaux der Secretarie enz. Ik zou U dus wel willen vragen of op den bovengang of op de portalen niet hier of daar een kraan zou kunnen worden aangebracht. De Voorzitter. Ik vind uwe opmerking niet onjuist en zal ze gaarne in overweging nemen. Wanneer de Raad met de opmerking medegaat. zal natuurlijk het crediet eenigszins overschreden moeten worden. Kan de Raad het goedvinden dat aan den wensch van den heer Drucker gevolg wordt gegeven Daartoe wordt bij acclamatie besloten. XVI. Idem tot wijziging van de Verordeningen op de heffing en invordering van opcenten op de Personeele Belasting. (Zie Ing St. n°. 257 en 263). De Voorzitter. Ik stel voor dit punt te behandelen bij art. 4 van de begrooting. XVII. Verzoek van A. flakkert, om vrijstelling van school geld Hoogere Burgerschool voor Jongens. (Zie Ing. St. n°. 256). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig op beschikt. XVIII. Voorstel omtrent tijdelijke uitbreiding van het hulp personeel aan de Herhalingsschool, afdeeling Jongens. (Zie Ing. St. n°. 255). De Voorzitter. Ik stel voor dit punt te behandelen bij art. 127 van de concept-begrooting. Daar wordt voorgesteld voor 1898 te doen, wat bij dit voorstel wordt verlangd met 1 No vember. Bij art. 129 moet dus principieel beslist worden of het hulppersoneel voor het volgend jaar moet vermeerderd worden. XIX. Voorstel omtrent de oprichting van een kegelbaan op het terrein van de Buitensocieteit Amicitia en het doen rooien van eenige boomen. (Zie Ing. St. n°. 259). De heer Fockema Andreae. M d. V.! Volgens de teeke- ning zal de oprichting van een kegelbaan noodig maken het rooien van 2 boomen. Waarom wordt er nu voorgesteld 3 boomen te rooien? De Voorzitter Twee boomen moeten zeker vallen, maar het zou kunnen zijn dat de kegelbaan wat meer naar achteren moet en dan zou ook nog een derde boom moeten vallen. Ik geloof echter dat het Bestuur van Amicitia alleen van plan is dien derden boom te doen vallen, wanneer dit bepaald noodzakelijk is. De heer A. J. van Hoeken J.J.zn.: Ik heb minder bezwaar tegen het rooien van de boomen, als wel tegen de oprichting van een kegelbaan. Zoo iets is toch voor de omwonenden een groote last door het geweld dat het kegelen veroorzaaKt, vooral als het laat in den avond gebeurt en,dit geldt hier temeer omdat men aan den eenen kant een hofje heeft door oude menschen bewoond Als voorbeeld noem ik het café »de Zwarte Ruiter" op den Stationsweg. Wanneer het in de natuur stil is, kan ik bij mij aan den Marendijk het kegelen hooren. De Voorzitter. De oprichting van een kegelbaan valt niet onder de wet van 1875. Er is dus niet veel tegen te doen; er wordt dus ook slechts gevraagd: voor zooveel noodig toe stemming te geven tot de oprichting. Volgens het contract kan het bestuur van Amicitia doen wat het wil in dit opzicht. Wanneer er echter tot diep in den nacht leven werd gemaakt, zou het de vraag zijn, of daarop niet van toepassing was de strafbepaling tegen het verstoren van de nachtrust De heer P. J. Van Hoeken. M. d. V.! Ik wensch u te vragen, of dat terrein eigendom is van de vereeniging? De Voorzitter. Het is eigendom van de gemeente. De heer P. J. Van Hoeken. Dan kunnen zij daarmede tot op zekere hoogte niet doen wat zij willen, omdat het niet hun eigendom is De Voorzitter. Dat hangt van het contract af. Dat toont aan, dat zij dit wel met het terrein mogen doen. De heer P. J Van Hoeken. Maar het zou toch dunkt mij niet overbodig zijn dat eerst te onderzoeken. Het is wel waar wat U zegt: er wordt geen vuur bij gebruikt dus levert geen gevaar voor brand op, maai- er kan -toch wel hinder door ontstaan. Dat wordt toch ook in de wet genoemd? De Voorzitter. Neen. De wet noemt de inrichtingen, die onder de wet van '75 vallen. Maar die behoeft hier niet toe gepast te worden; daar is geen quaestie van. De heer P. J. Van Hoeken. En de wet van lateren tijd? De Voorzitter. Dat weet ik niet. Ik kan niet beoordeelen hoe de zaak in de toekomst zal geregeld worden. De heer P. J. Van Hoeken. De wet is misschien sedert toch wel herzien? De Voorzitter, üp dat punt niet. De heer Fockema Andreae Vele leden van den Raad zijn niet bekend met de rechtsverhouding tusschen de Sociëteit «Amicitia" en de gemeente ten aanzien van dat terrein. Het komt mij voor, dat bij deze zaak geen groote haast is, en ik meen, dat er wel aanleiding bestaat de behandeling uit te stellen. Inmiddels kunnen dan de leden van den Raad in de gelegenheid worden gesteld kennis te nemen van het contract, dat u daar meedeelt. (Dit voorstel wordt voldoende ondersteund, en maakt dus een onderwerp van beraadslaging uit). De Voorzitter. Wanneer men meent, dat hierbij geen haast is, geloof ik dat men zich vergist. Door het bestuur van «Amicitia" is zooveel haast met de zaak gemaakt, dat het nu door B en Ws. nog op de agenda is gebracht, opdat de Raad heden zou kunnen beslissen. Men zal dus het bestuur der Sociëteit geen genoegen doen, wanneer de zaak wordt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 3