DONDERDAG 28 OCTOBER 1897. 107 verbetering niet te versmaden zou wezen. Evenwel men acht het niet gewenscht thans tot eene reorganisatie over te gaan. Daarbij wordt dan de opmerking gemaakt, dat de wet op het lager onderwijs spreekt van eene tegemoetkoming in de kostendus de kosten van het onderwijs komen ten laste van de gemeente, en wat voor het onderwijs wordt betaald is een voordeeltje. Maar in de wet is ook nog sprake van iets anders, dan van wat men naar mijn oordeel verstaat onder «tegemoetkoming." De Minister verklaarde bij de behandeling van de wet, »dat in geen geval meer voor een kind mag worden betaalddan het onderwijs aan dat kind kost." Dus is bij de wet ook zeer zeker gedacht geworden aan een meerdere be taling van schoolgeld dan wat men eenvoudig zou noemen eene tegemoetkoming. Nu, dan kan in Leiden nog heel wat gebeuren voor het zoover gekomen is, dat de kosten van het onderwijs worden betaald door de leerlingen. Voor de leerlingen op de scholen eerste klasse moet door de gemeente worden bijgepast uit de gewone inkomsten 9 per leerling; dat laat ik op dit oogenblik rusten. Maar op de scholen 2e klasse is het toch in elk geval f 25.— per kind (voor de meisjes 30.— En wat nu de scholen 3e klasse betreft die vier scholen vragen eene uitgave van 60 000waar tegenover eene bate komt van f 6000.Deze feiten hier alleen constateerènde, wensch ik aan B. en W. te vragen of in dezen toestand geen wijziging kan gebracht worden,waardoor de lasten van de gemeente wat verminderen. Een bed rag van f 6200 van ongeveer 2200 kinderen komt mij ook wel wat erg weinig voor. De Voorzitter. De heer Pera heeft ditmaal eene zeer zon derlinge conclusie getrokken. Dat B. en W. dikwijls zeer ernstig deze quaestie hebben overwogen, daaruit blijkt nog volstrekt niet dat B. en W. het met de beschouwing van den heer Pera eens zijn. De zaak heeft werkelijk dikwijls een onderwerp van beschouwing uitgemaakt en zal dat waar schijnlijk in het vervolg ook nog wel doen. De vraag, of het schoolgeld dat aan eene zekere school geheven wordt juist is, is niet gemakkelijk op te lossen. De heer Pera kent de bezwaren. Er is- hier dikwijls over gesproken om tusschen de scholen 2de en 3de klasse eene school te creëeren waarop meer schoolgeld wordt geheven dan op de scholen 3de klasse. Doch altijd is daartegen dit mijns inziens overwegend bezwaar aangevoerd: Zal het aan de gemeente-finantiën iets haten? Wij vreezen dat zij er door geschaad zullen worden. Want het gevolg zoude zijn, dat kinderen die nu noode de lessen volgen op de scholen 2de klasse, zullen overgaan naar die tusschenschool. Het gevolg zou dus wellicht zijn vermindering inplaats van vermeerdering van inkomsten Wat nu het verschil betreft tusschen de scholen le en 2e kl. wij moeten behalve met de finantiëele ook met de paedago- gische quaestie rekening houden. Er zijn nu eenmaal ver schillende standen in de maatschappij. Wat men wellicht op een dorp kan doen, kan men niet doen in eene stad. Daar moet gelegenheid zijn om de verschillende standen in ver schillende scholen eene opvoeding te geven. Waar de heer Pera zegt, dat de Minister eens verklaard heeft (eene verklaring waarmede ik het volkomen eens ben), dat men niet meer mag heffen dan het onderwijs kost, daar ziet dit niet op de kinderen, maar op de geheele school. Men mag het maximum van kosten niet doen dekken door een grooter bedrag aan inkomsten. Doch dit gebeurt hier ook niet. De scholen kosten meer dan zij aan inkomsten geven, en wij handelen dus niet in strijd met de verklaring van den Minister, doch volkomen daarmede in overeenstem ming. B. en W. hebben herhaaldelijk, niet dit jaar alleen, over- de vraag beraadslaagd, of het niet raadzaam was, wijziging te brengen in de schoolgeldheffing, maar tot heden toe zijn wij unaniem van meening, dat men daaraan maar niet moet tornen De heei' Pera. De Minister heeft bij de behandeling van de wet woordelijk dit gezegd: »dat, waar evenredig schoolgeld wordt geheven en daardoor de vrees bestaatdat een te zwaar aandeel van de kosten op enkelen wordt gebrachtniettegen staande die zoogenaamde evenredigheidtoch nooit voor eenig kind meer betaald zal worden, dan het onderwijs voor dat kind in werkelijkheid kost". Er is hier in de wet geen sprake van de school in haar geheel, maar wel van de kosten per kind afzonderlijk. Er wordt in Leiden ook niet te veel schoolgeld betaald; maar wel heel wat te weinig. De Voorzitter. Maar wanneer men deelt het geheel der uitgavenvoor de schooldoor het getal kinderen en men krijgt tot uitkomst dat voor het onderwijs van de geheele school meer betaald wordt dan de uitkomsten bedragen, dan is aan de bedoeling van den Minister voldaan. Waar dit geldt voor de geheele schoolzal het ook wel gelden voor elk kind af zonderlijk, tenzij men een proportioneele schoolgeldheffing heeft. een punt van uitvoerig onderzoek uitgemaakt bij de school commissie en bij R. en W.1) Na ampel onderzoek zijn zij toen tot de conclusie gekomen dat de schoolgeldheffing geen wijzi ging moest ondergaan. Er was toen, als ik mij niet vergis, door den heer Juta opgemerkt, dat kinderen, die de scholen 2e klasse kunnen bezoekengenoodzaakt moesten worden naar de scholen le klasse te gaan. Ook dit punt is toen onderzocht. Er zijn overgelegd statistische tabellen waaruit bleek, nog afgezien van de paedagogische bezwarendat zoo iets voor de gemeente geene bate zoude opleveren. De Voorzitter. Het is zeker waar, dat naar aanleiding van de opmerking, door den heer Juta toen ter sprake gebracht de zaak hier zeer uitvoerig is bediscussiëerd en later nogeens onderzocht. Ook in de schoolcommissie is de zaak ter sprake gekomenen het resultaat is geweestdat men het over het algemeen beter vond in de wijze van schoolgeld heffing geen wijziging te brengen. Men zou meenendat men er mee vooruitgaat; maar toen is duidelijk aan den dag gekomen, dat de gemeente daarmede vermoedelijk zou achteruitgaan. Volgn. 17 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 1855 worden achtereenvolgens zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. (Volgn 27 vermin derd met ƒ109,- en volgn. 43 verminderd met 313,—gelijk nader is voorgesteld. (Zie mem. v. beantw.). Ook alle Hoofdstukken zijn achtereenvolgens afzonderlijk zonder hoofdelijke stemming vastgesteld, met uitzondering van Hoofdstuk II, waarover de stemming wordt aangehouden tot na de beslissing over het voorstel-Fockema Andrese en de volgnrs. 4 en 6. Niemand meer het woord verlangende, wordt de vergade ring gesloten. De heer Van Hamel. Zes jaren geleden heeft dezelfde quaestie Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon. Zie Ing. Stukken 1889 n". 42 en Raadszitting 28 Maart 1889. Handel, blz. 15—22.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 15