DONDERDAG 28 OCTOBER 1897. 103 zooveel meer van de Leidsche kas zouden vorderen dan de ver meerdering van de gewone inkomsten bedraagt, dan zou het er tengevolge van de grensuitbreiding zeer treurig uitzien. Ik kan allerminst van u, M. de V., vermoeden dat u meent, dat de toekomst zoo donker zal zijn. Want bij eene vorige gelegenheid, toen een lid van den Raad u over het ver moedelijk gevolg van de grensuitbreiding tegemoet voerde, niet te gelooven in dien grooten aanstaanden bloei, in dien grooten vooruitgang van Leiden, bleken U en ook de meerderheid van den Raad zeer stellig overtuigd van het tegendeel. Welnu, wanneer die grensuitbreiding Leiden zal maken tot eene zoo veel bloeiender stad dan thans wat ik van harte hoop dan kan men zeker niet zeggen, dat voor het dekken der gewone uitgaven zooveel meer zal noodig zijn dan vroeger, dat de belasting moet worden verhoogd. Want dit moeten wij wel in aanmerking nemenwij zien uit deze begrooting dat de uitkeering die wij van het rijk te wachten hebben zeer aanzienlijk, met ƒ34000zal over treffen die, welke wij tot nog toe genoten. Gaan wij nu zeggenwij moeten onze belastingen houden op hetzelfde peil, wij moeten dezelfde som blijven innen, niettegenstaande die hoogere uitkeering van het rijk, dan nemen wij ons vooruit voor die 340Ö0 meer te besteden. Waarom? Dat weten wij nog niet, maar wij stellen vast dat wij het zullen doen, indien wij niet met het o >g daarop de opbrengst der belastingen verminderen. Dit nu komt mij hoogst bedenkelijk voor: een belasting-percentage te verhoogen, alleen omdat men verwacht meer te zullen uitgeven. Wij hebben aan den eenen kant eene vermeerdering van inkomsten van34000. doch niettemin zegt het Dag. Best eene vermindering van inkomsten van 18Ö00.aan den anderen kant niet te kunnen dragen, omdat wij de volle som van ƒ34000.— noodig zullen hebben voor allerlei uitgaven. Dit schijnt mij eene belofte van weelde in de gemeentelijke administratie te zijn, waar mede ik mij niet kan vereenigen. En mocht het al zijn, dat wij de ƒ18000.— die wij uit het personeel verliezen niet kunnen missen, dan zou ik nog zeggen, laat ons niet verhoogen do opcenten op het personeel, maar laat ons liever, zoo noodig, de inkomstenbelasting ver- - hoogen De inkomstenbelasting treft zeer zeker de ingezetenen veel evenrediger, dan eene verteringsbelasting. Er zijn daar tegen in de afdeelingen verschillende argumenten aangevoerd, waarbij B. en W. zich aansluiten. Vooreerst zegt men het is noodig dat men krijgt inkomsten uit verschillende belastingen. Ik zal niet strijden voor een impót unique, maar wij weten allen, dat wij toch verschil lende belastingen blijven behouden; ik strijd er alleen voor dat niet zonder bewezen noodzaak eene belasting wordt verhoogd. Dan wordt gezegdhet is zooveel gemakkelijker opcenten te heffen, dan de inkomstenbelasting te verhoogen, omdat eene belasting welke zonder al te grooten weerzin wordt opgebracht, veel voor heeft. Ik meende, dat men nu niet meer dat oude, versleten argument zoude gebr liken. Dat was het argument waarmede men ook voor de accijnzen streed, welke toch gevallen zijn. Daarvoor voerde men ook aanmen krijgt de belasting binnen zonder dat de i lensehen het merken. ïk zou zeggen, laat de menschen lievei merken hoeveel belasting zij betalen, dan zien zij beter toe dat zij niet te veel opbrengen en wordt beter gecontrole rd wat ieder betaalt. Men beweert, dat het een niet onbekend veischiji sel is, dat menschen, welke zich in eene stad willen vestige i, wél vragen welke inkomstenbelasting in de gemeente wor !t ge heven maar het aantal opcenten op de personeele bei isting eenvoudig over het hoofd zien. Wanneer dat een gewoon verschijnsel is, hoop il dat daaraan spoedig een einde zal komen, door de discussie niet alleen hier, maar ook in verschillende andere gemeenten gevoerd over de verhooging of verlaging van het percentage (Ier opcenten. Maar ik geloof bovendien, dat er weinig men schen zijn, zoo naïf, dat zij zich in eene plaats vestigende, alleen vragen naar het percentage van de inkomstenbelasting. Wel heb ik dikwijls iets anders hooren vragen, n.L: hoe hoog de huur der huizen is en hoeveel belasting daarbij komtwaarmede men dan bedoelt de belasting op het per soneel, met de opcenten door de gemeente geheven. En dan vraagt men verderwelk percentage wordt geheven bij de inkomstenbelasting. Ik wil mij dus niet overgeven aan de illusie, dat de menschen zich een rad voor de oogen zullen laten draaiendoor alleen te vragen naar het percentage der ink.bel. en niet naar de zooveel hoogere opcenten op de personeele belasting. De eenvoudige waarheid blijft, dat wanneer men uitgaven heeft te doen, men die dekken moet door de belasting, die het evenredigst treft; en dat eene belasting naar het inkomen evenrediger treft, dan de heffing naar de vertering b. v. van opcenten op het personeel, al is dit dan ook verbeterd, dat is dunkt mij hier in Leiden al eene uitgevochten quaestie I sinds den tijd, dat hier voor verteringsbelasting de inkomsten belasting in de plaats getreden is. Wanneer wij inderdaad hetzelfde cijfer aan belasting noodig hadden, en wij kregen aan opcenten op het personeel minder dan voorheen, dan zou ik er volstrekt niet tegen op zien om het percentage der in komstenbelasting te verhoogen. Maar ik ontken vooralsnog, dat het noodig is dezelfde som te heffen. Wij krijgen nu van het Rijk eene uitkeering van ƒ34.000 meer dan het vroegere 4bedroeg. Wij hebben hier elkander dikwijls voor gehouden nu heeft de een, dan de andere het argument aangevoerd dat de uitgaven voor een jaar moeten gedekt worden door de inkomsten van dat jaar, dat men in een jaar niet meer aan belasting mag heffen, dan men voor de in dat jaar te doene uitgaven noodig heeft. Welnu, het zou mij inderdaad eene roekelooze finantiëele politiek voorkomen de opcenten op het personeel te verhoogen en daarnaast aan te nemen een post van onvoorziene uitgave van ƒ48000. d. i. f 32000 hooger dan het vorige jaar, zonder dat wij elkander rekenschap gaven voor het dekken van welke gewone uitgaven van dat jaar wij dat zouden noodig hebben. Daar om zal ik mijne stem niet geven aan de ontworpen ver ordening tot verhooging der opcenten op de personeele belasting. De heer Van Kempen. M. d. V. Ik ben het eens en niet eens met den geachten vorigen spreker. Ik ben niet met hem eens, daar waar hij zegt dat het zoo gemakkelijk is om de gemeentelijke belasting eenigszins te verhoogenik geloof, dat dat niet zeer politiek zou zijn. Maar wel ben ik met hem eens zijn bezwaar, dat de post voor onvoorziene uitgaven, die ver leden jaar is gebleken voldoende te zijn ad ƒ16000.nu ineens op ruim ƒ48000.wordt gesteld, en dat men om dien post ruim te houden nu eene aparte belasting als ik het zoo mag noemen invoert bij de heffing der opcenten op de personeele belasting. Dat komt mij niet gewenscht voor, M. d. V. Ook in andere lichamen heb ik meermalen gezien, dat men den post voor onvoorziene uitgaven heel hoog stelt. Ik heb zelfs gezien, dat men het eene jaar op dien post had uit getrokken enkele duizende guldens, en het volgende jaar ƒ50.000.voor onvoorziene uitgaven uittrok. Ik ben daar niet voor, want op die manier wordt heel gemakkelijk gedacht, omdat men toch eene ruime kas heeft: wij zullen het maar uitgeven, want het geld is beschikbaar. Ik geloof, M. d. V., er moet altijd een post zijn voor onvoorziene uitgaven, maar die moet niet overmatig worden opgevoerd. En nu de belasting- te verhoogen alleen om dien post op te voeren voor alle even tualiteiten, die komen kunnen komen diedan is er op de eene of andere manier altijd een voorstel te doen om, wanneer dat dringend noodzakelijk is, geld te krijgen. Maar het moet dan ook noodzakelijk zijn, want men moet wel in het oog houden, dat de belastingen hier niet laag zijn en al het mogelijke moet worden gedaan om ze niet kunstmatig op te voeren. Ik zal dus wanneer de heer Fockema Andreae een voorstel mocht doen daarvoor stemmen, niet omdat ik er zoo voor ben de inkomstenbelasting te verhoogen, maar omdat mij niet de noodzakelijkheid blijkt van eene heffing van 15 opcenten meer op de personeele belasting. De heer Juta. Het komt mij voor, dat de beide vorige sprekers grooten nadruk hebben gelegd op het groote bedrag van den post voor onvoorziene uitgaven. Dat was hun hoofdargument, waarom zij niet meer opcenten op het personeel wilden heffen dan 50, tengevolge waarvan de inkomsten met ongeveer ƒ18000 zullen verminderen. Ik moet de heeren er toch op attent maken, dat zij voorzichtig moeten zijn den post voor onvoorzien te hoog te schatten. Die post zal blijken in 1898 noodig te zijn. Wij moeten niet vergeten dat het bedrag van dien post heden middag door eene vermeerdering van uitgaven met 5500. reeds is gedaald tot 43000.Verder is aangenomen een voorsteldat in 1898 aan de gemeente zal kosten 3000 a ƒ4000.nl de opneming in de werkinrichting van werk lieden, die op dit oogenblik zonder werk zijn. Een groot ge deelte van den post onvoorziene uitgaven zal evenwel moeten worden aangewend tot rentebetaling. Reeds nu hebben wij toch verschillende kapitaaluitgaven gevoteerd tot een bedrag van ongeveer ƒ160000, waarvoor nog moet worden geleend omdat het geldt uitgavendie gevoteerd zijn na het sluiten der vorige leening. Voor bedrijfskapitaal en kasgeld hebben wij bovendien noodig ƒ150000.En zoodra de nieuwe ar chitect zal zijn gekomen en er dus meer voortgang met de plannen kan worden gemaakt, hopen wij bij den Raad zoo spoedig mogelijk plannen in te dienen tot rioleering, het maken van nieuwe bruggen enz., waarvoor, indien de Raad zich met de voorstellen vereenigt, in 1898 eene som noodig zal zijn van ongeveer 300000.Het volgende jaar zullen wij dus een rente moeten betalen van ongeveer 6 ton kapitaal, zegge on geveer 21000.Wij zullen derhalve ƒ21000.meer aan rente moeten betalen. Dit gevoegd bij de ƒ5500.en de ƒ3000 a ƒ4000.waarvan ik boven sprak, maakt een totaal van ongeveer ƒ30000.welke in 1898 uit den post onvoorziene

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 11