88 DONDERDAG 14 OCTOBER 1897. Bestuur der Vereeniging «Vergunning", afdeeling Leiden, goed gekeurd bij Koninklijk besluit van den 22sten Maart 1894 (Stbl. no. 32); dat adressanten zich bezwaard gevoelen wat betreft de wijzen van schatting voor het vergunningsrecht, daar dezen bij onder vinding tot groote onbillijkheden aanleiding geeft; dat de basis van schatting hier ter stede genomen wordt naar het aantal Liters gedistilleerd, dat in het vorig dienstjaar in de zaak verkocht is, onverschillig van welke sterkte; dat bij voorbeeld hijdie 5000 Liters gedistilleerd inslaat van 50% en dezelve terugbrengt op 40 °/0gelijk staat met diegene, die 6000 Liters gedistilleerd inslaat tegen 40 °/0- Redenen waarom adressanten verzoeken dat het Uw College moge behagen even als in vele andere gemeenten bij de schatting van het Vergunningsrecht de sterkte te herleiden tot 50 °/0. 't Welk doende, A. C. M. Van Noort, Voorzitter. H. Van Es. G. Hillenaar. A. G. C. Van Bruggen. .T. Erades. .1 C. Schoenmaker. Joh. C. Heemeijer, Secretaris. Leiden, 13 October 1897. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. De Voorzitter deelt alsnog mede dat de statistiek over 1896 gereed is en onder de ingekomen stukken zal worden opgenomen. De Voorzitter. Eindelijk heb ik de eer mede te deelen, dat de heer Kroon, gelijk hij vroeger reeds te kennen heeft gegeven, dezer dagen schriftelijk zijn ontslag als wethouder zal indienen. Ik zal niet behoeven te zeggen, dat het het College van het Dag. Bestuur zeer spijt, dat de heer Kroon tot dat besluit gekomen is; maar wij eerbiedigen de redenen, die hem daartoe hebben geleid. Van deze gelegenheid wensch ik gebruik te maken den heer Kroon dank te zeggen voor de opoffering, die hij zich getroost heeft om gedurende eenige maanden het wethouderschap te willen waarnemen, waarmede hij de belangen der gemeente zeer heeft bevorderd. Toejuichingen Ik deel dit mede, omdat het ons voornemen is, dat in de volgende vergadering tot benoeming van een wethouder zal worden overgegaan. Volgens de gemeentewet moet de voor ziening in de vacature van wethouder plaats hebben binnen veertien dagen na de ontslagaanvrage, waarom dan ook de schriftelijke mededeeling eersteen paar dagen later zal komen. Wij hebben eerst het voornemen gehad de behandeling van de begrooting heden te doen plaats hebben, maar dit is onmo gelijk gebleken, omdat de leden de gelegenheid moeten hebben van het antwoord van B. en W. op het sectie-verslag be hoorlijk kennis te nemen. Wij stellen ons nu voor die verga dering uit te schrijven tegen Donderdag 28 Oct. a. s. Aan de orde is: I. Onderzoek van de geloofsbrieven van het benoemd lid van den GemeenteraadDr. P. J. Kaiser. De Voorzitter De heeren L. DriessenVan Kempen en Kerstens noodig ik uit zich met dat onderzoek te willen be lasten. Tijdens dat onderzoek wordt de vergadering tijdelijk ge schorst. Na het onderzoek wordt de openbare vergadering hervat. De lieer Driessen. M d. V. De door u benoemde commissie heeft de overgelegde stukken onderzocht en in orde bevonden, weshalve zij adviseert den heer P. J. Kaiser tot lid van den Raad toe te laten. Dienovereenkomstig wordt bij acclamatie besloten. De Voorzitter. Thans zou ik willen voorstellen de orde van den dag te wijzigen en de benoeming van den Directeur der Gemeentewerken te behandelen aan het eind. omdat ver schillende leden van den Raad mij hebben verzocht de can- didaten te bespreken in eene besloten zitting. Ik stel dus voor de aan de orde gestelde benoemingen aan te houden tot na de heropening der openbare zitting en thans voort te gaan bij purit IV. Dienovereenkomttig wordt zonder discussie bij acclamatie besloten IV. Verzoek van W. .1. Tilanus, om terugbetaling van school geld, lager onderwijs. (Zie lng. St. n°. 228). V. Idem van Mej. M. A. P. Montague, om ontslag als derde onderwijzeres aan de Meisjesschool le klasse. (Zie lng. St. n". 234). Wordt op beide verzoeken achtereenvolgens zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming gunstig beschikt. VI. Voorstel tot vaststelling van gewijzigde verordeningen op de heffing en invordering van eene belasting voor plaatsen op de onderscheidene markten of elders. (Zie lng. St. n°. 231 en 239). De heer Fockema Andre.e. M. d. V. Ik zou gaarne, wanneer u mij dat wilt veroorloven, eene enkele vraag doen. Het zou mij natuurlijk aangenaam wezen, wanneer deze wijziging der verordening kan strekken tot stijving der ge meentekas Ook kan ik zeer .goed begrijpen de redeneering, dat stoom-carousels en dergelijke inrichtingenwaarmede veel verdiend wordt, ook maar veel aan de gemeente moeten af staan. Maar ik vraag mijzelf af: kunnen wij ook het lid op den neus krijgenwanneer wij het onderste uit de kan willen hebben? B. en Ws. zullen zieti die vraag zeker ook wel hebben gedaan en rekening hebben gehouden met wat elders wordt geheven; zij weten dus of het waarschijnlijk is, dat de be trokkenen zich niet zullen laten terughouden door eene heffing zooals hier wordt voorgesteld. Zou ik daarom van u eenige inlichtingen mogen hebben omtrent wat in steden als Leiden van dergelijke inrichtingen wordt geheven? De Voorzitter. Zooals bekend is, wordt in andere plaatsen dikwijls overgegaan tot eene verhuring bij inschrijving voor de groote standplaatsen. Wij zijn met een voorstel daartoe niet gekomen, omdat ik die regeling niet in overeenstemming acht met de gemeentewet. Ik geloof niet, dat men gemeente grond kan verhuren zonder dien eerst aan den publieken dienst te onttrekken. Voorts is ons bij onderzoek geblekendat in vele gemeenten de stoomcarousels dikwijls veel meer moeten betalen dan hier wordt voorgesteld en f 1900.zeker niet te veel is. Wij hebben dus alle hoop, dat we hiermede niet achteruit zullen gaanmaar vooruit. Achtereenvolgens worden de artt, der verordening tot heffing zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd, en daarna de ver ordening in haar geheel. Evenzoo, zonder discussie, de verordening op de invordering. VII. Idem tot vaststelling van verordeningen op de heffing en invordering van gelden voor sneeuwopruiming van gemeentewege. (Zie lng. St. n°. 235 en 242). De heer Zillesen. M. d. V. Het voorstel van Burg. en Weth. om de ingezetenen in de gelegenheid te stellen tegen eene billijke betaling de sneeuw voor hunne woningen te doen wegruimen van wege de gemeente, juich ik zeer toe; ik ver beeld mij ook, dat ieder ingezetene dat zal doen. Alleen kan ik mij niet vereenigen met de prijsbepaling, of beter gezegd met de wijze van prijsbepaling, zooals die is omschreven in art. 3. Wanneer ik dat art. althans goed begrijp, zullen vele ingezetenen juist van slechter conditie kunnen worden dan thans, en zal dus het doel, dat B. en Ws. zich voorstellen, niet of slechts gedeeltelijk worden bereikt. In art. 3 staat n.l., dat het oppervlak, waarvoor per M2. de eenheidsprijs van I ct. moet worden betaaldwordt verkregen door de lengte van den gevel in strekkende meters, te ver menigvuldigen met het aantal meters, uitmakend den afstand van de huizen tot aan den walkant of het midden der straat, of wel voor perceelen, welke aan pleinen zijn gelegen, met het getal 4. Heel duidelijk is mij dat niet; maar misschien heb ik het niet goed gelezen, of krijg ik hiervan geen duide lijker] indruk. Ik stel mij voor dat de bedoeling is mij nu tot mijzelven bepalende dat voor eene woning aan het Rapenburg, dus staande aan eene gracht, bedoeld oppervlak wordt gevonden door de gevellengte in strekkende meters te vermenigvuldigen met het aantal meters van af de stoep tot aan den waterkant. Wanneer dat het geval is, kom ik tot deze conclusie. Ik heb voor mijne woning die afstanden afge stapt en tot resultaat verkregen, dat de lengte langs het huis bedraagt 18 a 19 meter en de afstand tot den waterkant 8 a 9 meter, hetgeen dus eene oppervlakte geeft van ruim 150 M.2 Ik zou dus te betalen hebben f 1 50 of meer. Tot dusver heb ik altijd veel minder betaald: 50 Cts., 75 Cts., hoogstens 1. dat hing af van het ruimere of minder ruime aanbod, en van de meerdere of mindere brutaliteit van de adressanten. Een enkelen keer maar ben ik gegaan lot f 1.00; men moet soms toegeven aan klemmende invloeden. Het verschil is dus nog al groot. Wanneer dat nu maar eene enkele maal voorkwam, was dat zoo erg niet. Maar dat zal meermalen voorkomen, en wat met mij het geval iskan zeer zeker ook het geval wezen met anderendie liet voorrecht hebben te wonen in een huis met breeden gevelzij zullen allen van slechter conditie worden. Burg. en Weth. zeggen in hnnne toelichting: «Bovendien zouden vele ingezetenen dientengevolge ook financieel zeer worden gebaat, daar men thans veelal verplicht is gebruik te maken van de diensten van lieden, die daarvoor een alles behalve redelijken prijs in rekening brengen". Ik vind dat zeer toe te juichen, en het denkbeeld, dat aan deze verorde ning ten grondslag ligtook goed. Maar op deze manier zouden velen worden gebaat en anderen er het loodje bij leggen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 2