106 dat hij met 1 November a s. de gemeente Leiden metter woon zal verlaten; dat tengevolge daarvan zijn zoon Jan Jacob de Hoogere Burgerschool voor Jongens, na IJlt0 October niet meer zal bezoeken reden waarom hij zich tot, Uw College wendt met het Ver zoek hem ontheffing of afschrijving te verleenen van het 2e3e en 4e kwartaal van het schoolgeld waarvoor hij is aangeslagen, voor het bezoeken van die school. 't Welk doende, N°. 257. Leiden, 21 October 1897. Bij art. 14 der Wet van den 24 Mei 1897 (Staatsblad n°. 156) tot regeling van de financiëele verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten, is hepaald dat alle plaatselijke verordeningen betreffende de heffing van opcenten op deper- soneele belasting van rechtswege vervallen met 1 Januari 1898. Tevens is bij dezelfde Wet art, 247 der Gemeentewet ge wijzigd, en zijn daarin bepalingen opgenomen betreffende de heffing van deze opcenten, indien hun getal meer dan 50 bedraagt. Het bedoelde Wetsartikel luidt thans als volgt: »l)e opcenten op de personeele belasting worden op alle «aanslagen in de gemeente tot een gelijk getal gehe.ven. «Tndien echter het getal hooger dan 50 is, blijft het tot «50 beperkt voor de aanslagen van hen, voor wie de belast- »bare huurwaarde niet te boven gaat het dubbel van de som »in art. 12 der Wet van 16 April 1896 (St.bl n°. 72) bepaald, »en stijgt het, op in de Verordening tot heffing aan te geven «wijze, geleidelijk zóó, dat het volle getal bereikt wordt «uiterlijk bij de aanslagen van hen, voor wie de belastbare «huurwaarde het vijfvoud van de bedoelde som bedraagt. «Op de aanslagen van hendie niet naar den grondslag «huurwaarde worden aangeslagenwordt het volle getal «opcenten geheven." Bij handhaving van deze gemeentelijke belasting en van het tot dusver alhier geheven aantal opcenten (50), zoude derhalve met eene nieuwe vaststelling der bestaande Veror dening kunnen worden volstaan. De opbrengst der personeele belasting is evenwelten gevolge van de invoering der Wet van 16 April 1896 (St.bl. n°. 72) zoodanig verminderd, dat deze gemeente, bij eene heffing van 50 opcenten, over 1898 slechts zoude ontvangen 61974 52, d.i. 17078.48 minder dan voor 1897 is uitge trokken en 18025.48 minder dan de raming voor 1898 bedraagt, Vermits deze som, met het oog op de te verwachten be langrijke uitgaven in verband met de grensuitbreidingniet kan worden gemist en het o. i. niet wenschelijk is de opbrengst der plaatselijke directe belasting met dit bedrag te verhoo- gen, waardoor het heffingsprocent tot ongeveer 3.25 zoude moeten worden opgevoerd, stellen wij Uwe Vergadering voor de mindere opbrengst uit het personeel door verhooging van het aantal opcenten te dekken. Hierdoor zal het noodig zijn eene nieuwe verordening te dezer zake vast te stellen, in overeenstemming met het gewijzigde art. 247 der Gemeentewet. Tot toelichting op deze Verordening, welke wij U hierbij aanbieden, diene het navolgende. Waar de wet, bij het heffen van meer dan 50 opcenten, eene geleidelijke opklimming in hun getal voorschrijft ten aanzien van die perceelenwaarvan de belastbare opbrengst (voor Leiden) meer dan 175.— bedraagt, komt het ons voor, dat in deze gemeente voor het heffen van het maximum niet behoeft te worden gewacht tot de uiterste grens, waarop dit maximum moet zijn bereikt (voor Leiden 5 y f 87.50 ƒ437.50). Wij meenen dat hier de grens gevoeglijk op ƒ350belast bare huurwaarde kan worden get rokkenmet eene klassificatie der huurwaarden, waarbij als opklimmingsfactor de in art. 12 der Wet op het Personeel vastgestelde som van 87.50 is aan genomen en waarmee eene geleidelijke opklimming van het getal opcenten met van het boven 50 te heffen aantal ge paard kan gaanzoude alsdan o. i. worden gehandeld in den geest van het aangehaalde Wetsartikel. Wij laten hier een overzicht volgen van de opbrengst dezer heffing in de verschillende categoriën van panden. De belast bare huurwaarden daarbij vermeld zijn getrokken uit de primi tieve kohieren der personeele belasting over 1897. Perceelen niet naar den grondslag huur waarde aangeslagen Perceelen met eene belastb. huurwaarde niet hooger dan 175.— Perceelen met eene belastb.huurwaarde hooger dan 175. doch niet hooger dari ƒ262.50 Perceelen met eene belastb.huurwaarde hooger dan ƒ262 50 doch niet hoogerdan ƒ350.- Perceelen met eene belastb huurwaarde hooger dan 350. OPBRENGST. 69 145.80 68 4109 15823.70" 50 944 16014.82' 50 553 10195.08 62 900 75709.63 (58 123949.04 99.14s 7911.85 8968.30 10040.95 51523.35 78543 59s Wel is waar blijft hierbij de opbrengst eenigszins beneden de voor 1898 geraamde som van 80000.doch wij vermoeden dat uit de suppletoire kohieren en door toenemenden bouw van panden, de opbrengst het geraamde cijfer bereiken zal. De Verordening op de invordering zal wel geene toelichting behoeven. Wij geven Uwe Vergadering thans in overweging tot de vaststelling van beide Verordeningen over te gaan. Aan den Gemeenteraad Burg. en Weth. van Leiden. De Raad der gemeente Leiden; Gezien de artt. 240 en 247 der Wet van den 29en Juni 1851 (Staatsblad n°. 85), zooals die laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van den 24en Mei 1897 (Staatsbl. n°. 156). Besluit vast te stellen de navolgende Verordeningen VERORDENING op de heffing van opeenten op de hoofd som der Rijks Personeele belasting. Eenig Artikel. Te beginnen met '1 Januari 1898 wordenten behoeve van de gemeente Leidende navolgende opcenten geheven op de hoofdsom der Rijks Personeele Belasting: 50 op.de aanslagen van hen voor wie de belastbare huur waarde niet meer dan 175.— bedraagt; 50 op de aanslagen van hen voor wie de belastbare huurwaarde meer dan 175.doch niet meer dan ƒ262.50 bedraagt; 62 op de aanslagen van hen voor wie de belastbare huurwaarde meer dan ƒ262 50 doch niet meer dan 350.— bediaagt; 68 op de aanslagen van hen voor wie de belastbare huur waarde meer dan 350.bedraagt, zoomede op de aan slagen van hen die niet naar den grondslag huurwaarde worden aangeslagen. Aldus vastgesteld door den Raad der gemeente Leiden, in zijne openbare Vergadering van den VERORDENING op de invordering van de opcenten op de hoofdsom der Rijks Personeele belasting in de ge meente Leiden Eenig Artikel De invordering der opcenten op de hoofdsom der Rijks Personeele Belasting geschiedt naar de regelen omtrent de heffing van de personeele belasting, met inachtneming van art. 263 der Wet van den 29en Juni '1851 (Staatsblad n°. 85). Aldus vastgesteld door den Raad der gemeente Leidenin zijne openbare Vergadering van den N°. 258. Leiden, 23 October 1897. Tegen de door Heereri Regenten van het Roomsch-Catho- liek Wees- en Oudeliedenhuis ingediende rekening, dienst 1896 in ontvangst ad18496.26' in uitgaaf ad17419.66s sluitende met een batig slot van1076.60 heeft de Commissie van Financiën geen bezwaar, derhalve stelt zij U voor tot goedkeuring van die rekening over te gaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon. A. HAKKERT. Aantal l i Totaal hunner (belastbare huur waarde in hoofdsom. Getal te heifen opcenten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 4