76 No. 179. Leiden, den 20 Juli 1897. Onder overlegging van bijgaande stukken, hebben wij de eer Uwe Vergadering mede te deelen, dat er ook bij ons geen bezwaar is tegen de inwilling van het verzoek van J. J. Wissenburghom ontslag uit de betrekking van tweeden onderwijzer aan de Jongensschool le klasse Wij geven U derhalve in overweging het gevraagd ontslag eervol te verleenen met ingang van 1 September e. k. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 19 Juli 1897. De ondergeteekendehoofd van de openbare school le kl. voor jongens, heeft de eer U te berichten, dat hij geen be denking heeft tegen het inwilligen van het verzoek van den Heer J. J. Wissenburgh, om hem tegen 1° September een eervol ontslag te verleenen uit de betrekking van onderwijzer 2e kl., die hij steeds met den meesten ijver en de grootste toewijding heeft vervuld. G. Japikse. Aan H.H. Burgemeester en Wethouders dezer Gemeente. Leiden. 14 Juli 1897. De ondergeteekende, onderwijzer 2e kl. aan de Openbare School voor Jongens der le kl.heeft de eer U te verzoeken hem uit die betrekking eervol ontslag te verleenen tegen 1° September 1897, wegens zijne benoeming tot leeraar aan de R. fï. B. S. te Winterswijk. J. J. Wissenburgh. Aan den Edelachtbaren Raad der Gemeente Leiden. No. 180. Leiden, 22 Juli 1897. Wij hebben de eer U mede te deelen, dat het aantal kweeke- lingen in de 4de klasse der Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen te plaatsenbij het begin van den nieuwen cursus hoogstwaarschijnlijk 37 zal bedragenwelk aantal split sing in twee parallelklassen noodzakelijk maakt. Dientengevolge zal voor 21 meerdere lessen noodig wezen 21 X ƒ75 1575. Op de begrooting voor dit jaar is een bedrag van ƒ1050 uitgetrokken voor splitsing der 4e klasse tot 1 September 1897. Dit artikel zal alzoo nog met een derde gedeelte van boven genoemd bedrag van ƒ1575 of met 525 moeten worden ver hoogd, terwijl mede de bijdrage van het Rijk in de kosten der Kweekschool met 50% daarvan of ƒ262.50 zal moeten worden verhoogd. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging de voor bovenbedoelde splitsing der 4e klasse van de Kweekschool voor onderwijzers berioodigde gelden beschikbaar te stellen door vaststelling van den hierbij overgelegden suppletoiren staat van begrooting, ad ƒ262.50 en van den staat van af- en overschrijving tot gelijk bedrag, te vinden door afschrijving van den post voor Onvoorziene uitgaven. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 181. Leiden, 26 Juli 1897. Bij Raadsbesluit van 23 April 1885 is de jaarwedde van den Gemeente-architect bepaald op ƒ2500, met vijf tweejaar- lijksche verhoogingen van ƒ100, zoodat de jaarwedde na tien jaren dienst zoude bedragen ƒ3000. Reeds meermalen is de vraag gerezen, of deze jaarwedde wel voldoende kan worden geacht, met het oog op den werk kring, die van veel omvattenden aard is en waaraan eene groote verantwoordelijkheid is verbonden, terwijl de werkzaam heden tengevolge van de grensverandering belangrijk vermeer deren. Het komt ons voor dat de regeling der bedoelde jaarwedde herziening eischt en dat zij op ƒ4000 zoude moeten worden vastgesteld. Wij merken hierbij tevens op, dat krachtens de instructie, voor den architect der gemeente vastgestelddeze ambtenaar zich niet mag inlaten met eenige werken, het maken van bestekken, teekeningen, enz. voor of ten dienste van instel lingen, autoriteiten of bijzondere personen, dan met schrifte lijke toestemming van Burgemeester en Wethouders, en dat het voornemen bestaat niet dan in bijzondere gevallen in het vervolg zoodanige toestemming te verleenen. Het ligt in den aard der zaak, dat het in het belang van den gemeentedienst is dat, met het oog op de vele werkzaam heden aan de betrekking verbonden, de gemeente-architect zich geheel aan dien dienst kan wijdenen zich alzoo niet dan bij uitzondering behoort in te laten met particulier werk, en dit doel kan alleen worden bereikt, door aan de betrekking eene behoorlijke jaarwedde, in overeenstemming met den aard dier betrekking, te verbinden. In de tweede plaats is het, onzes inziens, wenschelijk de benaming van de hier bedoelde betrekking te veranderen in die van Directeur der Gemeentewerkenwelke titulatuur in vele andere gemeenten is aangenomen, en dan ook meer in overeenstemming is met de aan de betrekking verbonden werk zaamheden. Wij geven Uwe Vergadering op grond van het vorenstaande in overweging om, in verband met het aan den heer H. Paul bij Raadsbesluit van 14 Juli j.l. verleend eervol ontslag als Gemeente-architect, te besluiten dat zal worden aangesteld een Directeur der Gemeentewerken op eene jaarwedde van ƒ4000.—. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. No. 182. Leiden, 26 Juli 1897. Wij hebben de eer U mede te deelen, dat op den post: »Geldleening ter voorziening in de tijdelijke behoefte aan kas geld" der begrooting voor 1897, niettegenstaande de onlangs plaats gehad hebbende verhooging tot ƒ100.000, eene nadere aanvulling noodig is gebleken. De gewoonlijk reeds geringe ontvangsten in de eerste zeven maanden van het dienstjaar zijn in dit jaar nog gedaald door de latere en tot een minder bedrag geïnde opcenten op de per- soneele belasting, terwijl bovendien tot heden geene ontvang sten wegens plaatsel. dir. belasting over dit jaar hebben plaats gehad, ten gevolge van de, in vergelijking met vorige jaren, latere vaststelling vari het kohier. Als kasgeld is thans in gebruik: het saldo van het dienstjaar 189514.892.35 dat van het dienstjaar 1896 37.649.93 het overschot der geldleening 1896 en der in dat jaar beschikbaar geworden kapitalen voor zoover daar niet over is beschikt 152.099.34') Samen204.641.62 Tijdelijk opgenomen kasgeld100.000. Samen304.641 62 Het nadeelig slot van het dienstjaar 1897 is thans315.564.932) Het tekort bedraagt alzoo10.923.31 terwijl thans voor verschillende betalingen welke niet kunnen worden uitgesteld, noodig is 34.000. Zoodat nog in een bedrag van 44.923 31 voor kasgeld moet worden voorzien. Uit het vorenstaande blijkt dat de thans reeds opgenomen ƒ100.000 feitelijk hebben gestrekt tot dekking van de buiten gewone uitgaven, waarvoor geen geldleening heeft plaats gehad. Wij stellen. Uwe Vergadering alsnu voor het kasgeld met ƒ50.000 aan te vullen en te brengen op ƒ150.000.door vaststelling van den hierbij overgelegden staat. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 183. Leiden, 22 Juli 1897. Wij hebben de eer U hiernevens over te leggen de door den Gemeente-Ontvanger ingediende rekening van de ont vangsten en uitgaven der gemeente over het dienstjaar 1896. De ontvangsten bedragen1.235.574.47s De uitgaven1.045.730.115 het batig slot bedraagt alzoo In de rekening komen als buitengewone on 1°. Als gedeelte van het vermoedelijk b^tig dienst i895: a. voor op- en inrichting van een krank zinnigengesticht bestemd (Volgn. 2 der rekening 1896) b. voor de op- en inrichting van een Archiefgebouw aangewezen (Volgn. 2 der rekening) c. eenige ter belegging bestemde som men (Volgn. 2 der rekening) 2°. Opbrengst van den verkoop van gemeente eigendommen, voor zoover die behooren te worden gekapitaliseerd (Volgn. 4ö) 3°. Voortspruitende uit geldleening ter voor ziening in de kosten van buitengewone werken (Volgn. 45) Transporteeren. 189.844.36 tvangsten voor: saldo van den 1.242.905 1.322.483 15.771.45 2.563.55 267.598.125 288.498.51s 1Voor buitengewone uitgaven, waarvoor niet is geleend, is in 1896 beschikt over ƒ50.400. Hierin begrepen ƒ58.180 wegens buitengewone uitga ven, waarvoor niet is geleend.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 2