DONDERDAG 15 APRIL 1897. 49 wanneer aan die wenschen kan worden voldaanook omdat wij anders later er zelf al den last van hebben, als de zaak minder goed loopt. En nu is werkelijk ook bij de laatste in schrijving geblekendat zoodra aan de Heerenstraat eene nieuwe school zoude zijn opgericht, wij al dadelijk zouden moeten gaan zoeken naar een terrein voor den bouw van eene andere school. Het terrein van de kleedenklopperijen kan daarvoor onmogelijk worden gebruikt; evenmin de boom- kweekerijdie wij niet kunnen missenvroeger is zij al eens opgeheven, doch later weder opgericht. Verplaatsing van de kleedenklopperijen is ook niet mogelijk, want ik zou daar voor geen andere plaats weten te vinden. Het Raamland daar voor aan te wijzen, zou ik zeer bedenkelijk achten, omdat wij dit terrein, zooals bekend is, aan de Regeering hebben aangeboden voor de oprichting van een Ethnographisch mu seum; bovendien zou ik verbrokkeling van het Raamland niet wenschelijk achten. Doch al werden de kleedenklopperijen verplaatst, dan nog zou ik het niet geraden achten dat terrein voor schoolbouw te bestemmen. Elke gemeente heeft eene plaats noodig waar van alles kan geborgen worden, waar men anders geen weg mede weet. Het is ook niet alleen een bergplaats, maar ook een plaats waar allerlei materiaal verwerkt wordt. Er is een steenklopperij op het terreinwaar de oude steenen worden gesorteerd en schoongemaakt, om weder voor andere doel einden gebezigd te worden. Dat terrein kan de gemeente absoluut niet missen, ook omdat wij in de toekomst nog veel grooter terrein voor dat doel noodig hebben. B en W. zijn dus volkomen bereid zich bij de motie van den heer De Goeje neder te leggen, mits door den Raad worde uitgemaakt, dat in geen geval het terrein van de kleedenklopperij voor schoolbouw bestemd zal worden. De heer Van Hoeken. M. d. V. Voor een groot deel kan ik mij vereenigen met het door den heer De Goeje gesprokene. Het terrein van de kleedenklopperij komt ook mij minder wenschelijk voor schoolbouw voor, doch zou er bijv. niet een terrein aan de Haarlemmerstraat te vinden zijn? Ik heb ge lezen dat het huis van den heer Suringar verkocht zal worden; is dat geen geschikt terrein? Wellicht is het huis niet groot genoeg, maar er is een groote tuin bij. De Voorzitter. Dan zijn wij het volkomen eens, mijnheer Van Hoeken. Maar B. en Ws. willen zich alleen dan bij de motie neerleggen, wanneer nu reeds besloten wordt, dat het terrein der kleedenklopperij bestemd blijft voor het doel, dat het thans heeft. Dat punt moet worden uitgemaakt. De heer De Sturler. Dan staat ook tevens vast, dat we de nieuwe school niet krijgen aan de Heerenstraat? De Voorzitter. Dat sluit de motie niet in zich, zooals zij nu geformuleerd is. B. en Ws. deelen de meening van den heer De Goeje, dat door wijziging der omstandigheden de zaak is veranderd. Nu spreekt het toch van zelf, dat wij er niet op terugkomen, dat wij ons wenschen te schikken in de plaatsing der school in het Noorden of Noordoosten der staden dat wij naar een terrein daarvoor met alle zorg zoeken zullen. De heeren zullen toch begrijpen, dat het B. en Ws. daarmede volkomen ernst is. Maar het is mogelijk, dat de Raad later zal moeten erkennenB. en Ws. hebben met kracht gezocht, maar zij hebben werkelijk geen terrein kunnen vinden. Wij willen nu echter reeds doen uitmaken, dat het terreindat wij niet missen kunnenin geen geval tot dat doel zal worden bestemd; anders is de zaak niet zuiver. Legt de Raad zich hierbij neer, dan hopen wij dat alle heeren met ons zullen medewerken om een ander terrein te zien aangewezen, dat wij dan vermoedelijk ook wel krijgen zullen. De heer Van Hoeken. M. d. V. Ik zou ook wel willen zien uitgesloten de vergrooting van de school aan de Heerenstraat. De Voorzitter. Dat is onmogelijk. B. en Ws. willen na tuurlijk wel meegaan met den wensch van allen, om een school in het Noorden of Noordoosten der stad te bouwen. Maar om nu reeds te zeggen: de eenige plaats, die wij dan toch reeds hebbenofferen wij op dat ontraad ik ten sterkste; terwijl het standpunt van B. en Ws. volkomen lo gisch is. Wij zeggenwij willen ons alle moeite getroosten mits de school niet zal worden geplaatst op het terreindat wij niet kunnen missen. Ik geloof, dat dit de eenige oplos sing is van deze moeilijke quaestie. Maar dadelijk onze schepen te gaan verbranden met het terrein aan de Heeren straat, dat zou alleen hiertoe kunnen leiden, dat daarop moest worden teruggekomen, wanneer wij geen andere plaats konden vinden. De heer Hasselbach. Met genoegen zal ik stemmen voor de nu uitgebreide motie van den heer De Goeje. Ik zou niet gaarne wenschendat de Raad er zich over uitsprakof bij B. en W. verder aandrong op het gebruiken van het terrein aan de Heerenstraat voor den bouw eener nieuwe school, ja of neen. Vooral omdat wij dan gevaar kunnen loopen bij het zoeken naar terreinen in handen te vallen van personen, die daar groot misbruik van zouden kunnen maken. Gaarne zag ik dat de Raad die motie algemeen ondersteunde, omdat dit zoude voorkomen, dat wij in een kort tijdsbestek twee nieuwe scholen zouden moeten bouwen. De heer Van Hoeken. M. d. V. Ik ben het niet geheel eens met den heer Hasselbach. Wanneer wij besluiten de school aan de Heerenstraat niet te vergrooten, dan is daarvan nog niet het zekere gevolg, dat wij in handen zullen vallen van personen, die voor overige geschikte terreinen buitensporige sommen zullen vragen. Wij zouden immers altijd nog de school aan de Lammermarkt kunnen vergrooten door er eene ver dieping op te plaatsen. Ik zeg niet, dat ik dit zoude wenschen, maar ik voer het alleen aan om het beweren van den heer Hasselbach te wederleggen. Overigens sta ik er ook niet op, om het verbouwen van de school aan de Heerenstraat uitge sloten te zien. De heer Hassekbach. Wat de heer Van Hoeken zooeven zeide, om op de school aan de Lammermarkt eene verdieping te plaatsen, dit zou in geen geval raadzaam zijn. De school zou dan zoo gewijzigd en afgebroken moeten wordendat voor de kosten van die verbouwing eene geheel nieuwe school zou kunnen worden gesticht. Het argument van den Heer Van Hoekendat wij verbouwing van de school aan de Heeren straat uitsluitende, derhalve niet gebonden zullen worden bij het kiezen van een terreingaat niet opwant het door hem aangegeven middel zou de gemeente al even duur te staan komen. De Voorzitter. Zou de heer De Goeje niet kunnen goed vinden om uit zijne motie te doen vervallen de woorden: »met behoud van de tegenwoordige school aan de Heerenstraat." Daarin ligt toch eenigszins opgesloten het denkbeeld van den heer Van Hoeken, om verbouwing van die school buiten te sluiten. De motie zou dan kunnen luiden De Raad besluit, dat de vijfde school 8de klasse niet zal worden opgericht op het terrein van de kleedenklopperij, en noodigt B. en Ws. uit, eene geschikte plaats aan te wijzen in het Noorden of Noord-Oosten van de stadtot het stichten van eene nieuwe school. De heer De Goeje. M. d. V.Ik heb geen bezwaar tegen de door u voorgestelde wijziging in mijne motie. De motie wordt in stemming gebracht en aangenomen met algemeene stemmen. XI. Bezwaarschriften tegen de suppletoire Kohieren der Plaatselijke Directe Belasting, dienst 1896. (Zie Ing. St. iri. 79). De Voorzitter. Ik stel voor de beraadslaging over dit punt te houden in een besloten vergadering. Niemand verder het woord verlangende, wordt de openbare vergadering gesloten en veranderd in eene met gesloten deuren. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 3