44 DONDERDAG 1 APRIL 1897. De matige gang van een wielrijder is voor dezen iets anders dan voor een ander. Er zijn een aantal wielrijders die gewoon zijn ik zie dat wel op het Rapenburg waar zij soms zelfs tegen elkander racen zoo hard te gaan als een paard in gestrekten draf. Dat is voor hun doen al heel matig, maar naar ons oordeel niet. Ik zou dien gang matig in het oog der wielrijders eenigszins wantrouwen, en ik ben van meening dat de politieagenten zich wel door de moeilijkheid van dien «matigen draf" zullen heenslaan. De Voorzitter. Ik wil den heer Van Rhijn vragen of het juist is, dat in het adres van den Algemeenen Wielrijdersbond eep abuis staat, zooals ik dat zooeven heb aangetoond. De heer Van Rhijn. M. d. V.Ik begrijp niet wat u bedoelt. De Voorzitter. Uit hetgeen u uit den brief hebt voorge lezen heb ik niet begrepen, of de heer Bergsma erkende in het adres aan den Raad eene onjuistheid te hebben geschreven. De heer Van Rhijn. Daarover wordt niet gesproken. De heer Bergsma zegt, dat voor zoover hem bekend is de inge trokken bepaling te Amsterdam niet is vervangen. De Voorzitter. Dan zou ik u raden dien heer te schrijven dat hij zich vergist heeft. Ik heb hier de officieële veror dening voor mij liggen. De heer Cock. Door een van de sprekers is gezegd dat de uitdrukking «matige draf' geheel onzeker is. Zeer terecht, M. d. V., hebt u aangemerkt dat het een oude Hollandsche uitdrukking is. Ik kan er bijvoegen dat in de bestaande ver ordening, welke sedert 1879 bestaat, dus sedert ongeveer 18 jaren, die uitdrukking in art. 42 op rijtuigen wordt toege past en nimmer tot eenige moeilijkheid aanleiding heeft ge geven. Ik zou daaraan nog kunnen toevoegendat indien ik mij niet erg vergis in alle aan die van 1879 voorafgaande verordeningen die uitdrukking ook heeft gestaan. Indien al niet vroeger zeker was wat matige draf is, dan zal de ge woonte het toch wel geleerd hebben. Door den heer Van Rhijn is opgemerkt dat volgens den heer Bergsma in eene Provinciale Verordening van Fries land meen ik betreffende vaart-snelheden van stoombooten of schepen gesproken wordt van «matige snelheid". In Zuid- Holland, de grootste provincie van Nederland, is men wijzer. Daar heeft men eene zeer uitgebreide en ver strekkende pro vinciale verordening op de stoomvaart, waarin nergens zulk eene onbepaalde uitdrukking voorkomt. Die Zuid-Hol landsche verordening zegt bepaaldzóóveel kilometers in zóóveel minuten. Er zijn zelfs hier en daar langs sommige vaarten door de belanghebbendeno. a. door de waterschappen en ook gedeeltelijk door het Rijk kilometerpalen geplaatst ten gerieve van de veldwachters en van de andere personen, aan wie opgedragen is de snelheid te constateeren. Art. 66 wordt hierna zonder hoofdelijke stemming aange nomen, waarbij de heer Kaiser verklaart geacht te willen worden tegen te hebben gestemd. Art. 67 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 69. De heer Van Dissel. M. d. V. Ik vind dit art. eene zeer groote verbetering vergeleken met het vorige. Maar onder de stegendie niet door wielrijders mogen worden beredenis één steeg, waarvan ik me verbeeld dat zij daartoe niet in de termen valt, n.l. de Watersteeg. Die is vrij ruim en ik meen, dat die zeker zonder eenig gevaar met de snelheid van een paard in matigen draf kan worden bereden. Daarom wensch ik in overweging te geven de woorden de Watersteeg hier te laten vervallen. De heer Drucker. Ik zou aan B. en Ws. willen vragen, of het nu in de bedoeling ligt, de bepalingen van dit art. wat betreft de stegen en de andere wegen onder het oog te brengen van de belanghebbenden; en wanneer dat niet de bedoeling was, dan zou ik B. en Ws. willen verzoeken daar over nog eens te denken. Er zijn plichten, die de wielrijders wel begrijpen ook al hebben zij ze niet gelezen, b. v. dat zij niet in woeste vaart mogen rijden door eene dichte volks menigte, maar voor wielrijders van elders is het niet zoo gemakkelijk te weten op welke singels en op welke uren in een zeker seizoen niet mag worden gereden. Daarom zou ik willen vragen, een groot bord te plaatsen aan den ingang der wegenwaar het wielrijden is verboden. Dus niet daarop eene geheele publicatie, zooals de heer Kaiser dat wenscht, maar b. v. alleenhet is hier verboden te rijden op die en die uren; anders zullen tal van rijders er onschuldig in loopen. De Voorzitter. Er zijn gevallen, waarin dat bepaald kan; bijv. wanneer het verbod voor deze stegen blijft gehandhaafd dan kan daar een bordje worden geplaatst, omdat het rijden daar altijd verboden is. Op de wandelplaatsen zal dat eenige moeilijkheid hebben. Maar ik wil wel trachten daarin te voor zien b. v. door alleen des Zondags aan den eersten boom het bord op te hangen. Maar ik wensch er nu toch in het alge meen op te wijzen, dat de ambtenaren van politie de uitdruk kelijke instructie krijgen het niet zoo ver te drijven. Wanneer zij bemerken met een vreemdeling te doen te hebben, dan zullen zij dadelijk geen proces-verbaal opmaken, maar eerst moeten waarschuwen. En let wel op, mijne heeren, dat ge beurt altijd; bij het verkeerd inrijden van stegen wordt niet dadelijk proces-verbaal opgemaakt, en wordt, vooral wanneer het menschen van buiten af betreft, altijd gewaarschuwd. En zeer zeker zal dat ook met de wielrijders het geval zijn. Maar het denkbeeld van den heer Drucker zal ik zeer gaarne overwegenik geloof dat er op de aangegeven wijze misschien uitvoering aan te geven is. De heer Drucker. Ik dank u zeer voor uw antwoord, M. d. V. Ik vind dat, wat mij betreft, zeer voldoende. De Voorzitter. Wat de opmerking van den heer Van Dissel betreft, ik voor mij zou geen bezwaar hebben met zijn denk beeld mee te gaan. In de Commissie' is echter de opmerking gemaakt, dat de Watersteeg een zeer drukke steeg is; zij is zeer kort en men komt daar van een brug afrijdendie hooger ligt dan de straat, terwijl de Hoogewoerd daar waar de steeg uitloopt, zeer nauw is. Nu vreesde men, dat het rijden daar zeer gevaarlijk is, terwijl het eene kleine moeite kost de steeg niet door te rijden, maar er te voet door te gaan. Zoo alle andere verbindingswegen tusschen de Hoogewoerd en den Rijn behouden blijven, zooals de Kraaierstraat, de Rijnstraat, dan heeft men maar een klein eindje door te rijden, en dan is men er. Men kan ook den Rijn rijden, wanneer men de Watersteeg niet wil passeeren. Ik had oorspronkelijk de Watersteeg niet voorgesteld, maai de heeren wTaren er uitdrukkelijk voor haar op te nemen, als zijnde gevaarlijk. De heer Van Rhijn. Ik heb te voren nog verzuimd iets te zeggen waarmede ik eigenlijk wel had mogen beginnen. Ik wensch namelijk evenals de heer Van Dissel de Commissie voor de Strafverordeningen dank te zeggen voor de belangrijke verbeteringen, in de bepalingen gemaakt. Verder wil ik het denkbeeld van den heer Van Dissel zeer ondersteunen. De Watersteeg is wijd genoeg om er zonder bezwaar wielrijders door te laten rijden. Zou het echter niet voldoende zijn, zoo in litt. b. bepaald werd dat langzaam of met matige snelheid moet gereden worden. Dan zal er geen bezwaar zijn voor de voetgangers. De Voorzitter. Wij hebben dat zeer ernstig overwogen, maar de Commissie wilde er niet op ingaan. De Raad is echter vrij een amendement aan te nemen. De heer Fockema Andreae. In antwoord op den heer Van Dissel wil ik opmerken dat men, naar het mij voorkomt, zeer voorzichtig moet zijn met het toelaten van wielrijders in de Watersteeg, vooral omdat die steeg van beide kanten kan bereden worden met rijtuigen, daar de Watersteeg de toegang tot de Hooigracht is kan men deze daar moeilijk verbieden. Het is daarom een der gevaarlijkste stegen van de stad. Wat betreft de opmerking van den heer Van Rhijn, ik geloof dat de wielrijders van de bepaling, zooals zij hier staat, geen bezwaar kunnen ondervinden en dat men ze niet behoeft te verlichtenkunnen zij niet door de Paardensteeg dan rijden zij door de Schapensteeg. Dat kan niet het minste bezwaar opleverenkunnen ze niet door de Maarsmanssteeg dan gaan ze door de Mandemakerssteeg, kunnen ze niet door de Ketel- boetersteeg dan rijden ze maar over het Rapenburg. Ik geloof dat voor het belang der wielrijders behoorlijk is gezorgd. De heer Dekiiuyzen. Ik ben zeer dankbaar voor de vele verbeteringen die de Commissie gemaakt heeft. Ik zou ook willen vragen of de Ketelboetersteeg niet zou kunnen ver vallen. Er is daar niet veel passage en er bestaat dus geen overwegende reden haar af te sluiten. De Voorzitter. Ik observeer die steeg eiken dag en ik zie er groot gevaar in haar open te laten. Als ééne steeg afgesloten moest worden, zou het deze zijn. Trouwens het zal de wielrijders in geen enkel opzicht benadeelen, want zij kunnen omrijden. Zij zullen door die steeg niet voor hun liefhebberij rijden; alleen menschen die daar wonenkomen er. De heer Kerstens. Ik wensch eene kleine wijziging van art. 69 voor te stellenen welom onder de stegenwaar door wielrijders hun rijwiel niet mogen berijden, op te nemen de Bakkersteeg. Deze komt daarvoor, naar ik meen, in de eerste plaats in aanmerking. In de Bakkersteeg tusschen de Oude Vest en de Haarlemmerstraat zijn verschillende scholen gevestigd: de R. K. jongens armen-school en de zusterscholen. Bij het aangaan en vooral bij het uitgaan dier scholen heerscht daar eene verbazende drukte. Het zou dus zeer onvoorzichtig zijn wielrijders toe te staan, met de gewone snelheid door

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 6