DONDERDAG
1 APRIL 1897.
41
Van Rhijn niet opgaat. Den medici, die meer werk hebben
gekregen maar hetzelfde traktement hebben behouden, is van
verhooging vooraf niets gezegdterwijl dat met den heer
V. d. Waals wel het geval is. Dat is het verschil.
De Voorzitter, De heeien kennen mijne meening over dit
amendement. Door wien iets aan den heer Van der Waals is
gezegd, ligt in het duister maar nooit door de bevoegde
autoriteit; er is door B. en Ws. den heer Van der Waals niet
voorgespiegeld, dat hij eene verhooging van traktement zou
krijgen ingaande met 1 Sept. Wij hebben den heer Van der
Waals zelfs in het geheel niet gesproken. Den 16den Sept.,
meen ik, zijn eerst de onderhandelingen over de zaak begonnen
tusschen de C. v. T. en B. en Wsdus kon moeilijk vóór 1
Sept. aan den heer Van der Waals zijn toegezegd, dat hij
eene verhooging van traktement zou krijgen, ingaande met
1 Sept.
Ik herhaal: mijn bezwaar is, dat op die wijze het besturen
eener gemeente niet mogelijk is. Het gaat niet aan, dat wan
neer een uitvoerig overleg heeft plaats gehad tusschen de
C. v. T. en B. en Ws., en de zaak zelf komt tot stand, zoodat
eene gewijzigde verordening wordt voorgesteld, die in over
eenstemming met de C. v. T billijkheidshalve wordt voorge
steld te doen ingaan met 1 Jan. 11. dan gaat het niet aan
dat een of meer leden van de Comm. v. Toezicht daarna in
den Raad aankomen met bezwaren van den betrokken leeraar,
waarvan B. en Ws. niets hebben geweten.
De heer Van der Waals mag vroeger bij leden van den Raad ge
weest zijn, hij heeft zich niet aangemeld bij den Burgemeester ol
bij het College van B. en Ws. Hij is gisteren of eergisteren bij mij
geweest, zoodat ik nu zijn grief, die ik in een vorige verga
dering trouwens ook al gehoord had, nog eens van hem vernam.
Ik acht dat eene onregelmatige wdjze van handelen. Ik behoef
niet te zeggen dat de zaak mij volkomen koud laat, maar ik
acht hier een beginsel geschonden. Gaat men op die wijze te
werk, dan gaat elke regelmatige gang van de administratie
verloren. Daartegen protesteer ik.
De heer Drucker. Ik wenschte eene vraag te doen. Tot
zekere hoogte kan ik met hetgeen u zegt, M. d. V., medegaan,
maar is nu deze zaak inderdaad van 16 Sept tot nu toe in
onderzoek geweest? Is het niet veeleer zóó, dat deze quaestie
niet afzonderlijk, maar aan andere die meer onderzoek vor
derden vastgeknoopt, is behandeld Dergelijke zaak op zich
zelve zou toch niet zooveel tijd hebben gevorderd.
De Voorzitter. De zaak van den leeraar in het boekhouden
is aangebracht, indien ik mij niet bedrieg, op den 16 Sep
tember 1.1. Zooals de heer Drucker als lid der Commissie van
Toezicht weet, zijn er allerlei zaken bijgekomen. De zaak van
het boekhouden heeft zeer lang opgehouden, gelijk de hier
tegenwoordige leden der Commissie weten, in verband met het
bezwaar van B. en Ws., dat de heer Van der Waals hier vier
uren achter elkander les moet geven in het boekhouden, ter
wijl hij dan in Rotterdam reeds les gegeven heeft. Dit was
meenden B. en Ws. in strijd met de belangen van het
onderwijs. Toen eindelijk de Commissie van Toezicht schreef
dat daaraan onmogelijk iets te veranderen was, omdat de heer
Van der Waals zich niet twee dagen beschikbaar kon stellen,
hebben wij ons nedergelegd bij het gevoelen der Commissie en
ons bezwaar laten vallen. Wij wilden den heer Van der Waals
behouden. Ik moet echter zeggen dat noch door B. en Ws.
noch door de Commissie van Toezicht den heer Van der Waals
met 1 Sept. 1.1. verhooging van zijn traktement is beloofd.
Het geregeld werken is niet mogelijk wanneer zulk een voor
stel door een lid van de Commissie van Toezicht, die de geheele
behandeling kent, rauwelijks in eene raadsvergadering wordt
gedaan. Dergelijke wijze van handelen stoort den goeden gang
van het werk. Daartegen kom ik op. De zaak zelve laat mij
vrij onverschillig.
De heer De Vries M. d. V.! Na hetgeen door u gezegd
is stel ik er prijs op te verklaren, dat de Commissie van
Toezicht geen belofte aan den heer Van der Waals heeft
afgelegd dat zijn tractement zou verhoogd worden of dat die
verhooging met '1 Sept. 11. zou ingaan. Het is eene verwachting
die bij den heer Van der Waals is opgewekt, welke echter
niet steunt op eene stellige belofte der Commissie.
De Voorzitter. Ik had dat van de Commissie van Toezicht
verwacht.
Het amendement van den heer Van Hamel wordt aange
nomen met 19 tegen 10 stemmen.
Vóór de heeren Kroon, Verster van Wulverhorst, Van
Hamel, Zaaijer, Drucker, Zillesen, Siegenbeek van Heukelom,
De Vries, Verheij van Wijk, Van Dissel, Kaiser, De Goeje
en Korevaar.
legen de heeren Fockema Andreae, Kerstens, Cock, Has-
selbach Van Lidth de Jeude, Dekhuyzen De SturlerDriessen,
Van Hoeken en Van Rhijn.
Het voorstel wordt, aldus gewijzigd, bij acclamatie aan
genomen.
IV. Concept-Verordening op de straatpolitie.
(Zie Ing. St. n°. 51).
De Voorzitter. Thans is aan de orde de behandeling der
in de vorige vergadering uitgestelde artikelen, betrekking
hebbende op het wielrijden. De heeren zullen op hunne
plaatsen hebben gevonden de wijzigingen, waartoe de Com
missie voor de Strafverordeningen is gekomen.
Ik wensch nog te doen voorafgaan een ander voorstel van
de Commissie, om nl. in art 45c nog eene kleine wijziging
te brengen door daaraan toe te voegenen door het Gan
getje en over de KarnemelksbrugHet schijnt voor te komen
dat daar paarden worden geleid en dat wensehen wij te ver
bieden. Deze wijziging staat in verband met art. 71, waar
het den bestuurders van voertuigen en van trekdieren is
verboden »over de Karnemelksbrug en door het Gangetje te
rijdenDat is het rijden zelf, terwijl wij daar ook wensehen
te verbieden het geleiden aan de hand.
Deze wijziging wordt zonder discussie bij acclamatie goed
gekeurd.
De Voorzitter. Aangezien de heer Kaiser den wensch
heeft te kennen gegeven deze artikelen in een afzonderlijke
afdeeling te behandelen, wensch ik vooraf te vragen, of men
algemeene beraadslagingen wenscht te voeren?
De heer Kaiser. Ik wensch voor te stellen, M. d. V., voor
het wielrijden eene geheel afzonderlijke politie-verordening te
maken, of de bepalingen te brengen in eene afzonderlijke af
deeling. Ik stel daarom het volgende voor, in de Verordening
op te nemen:
AFDEELING Ila.
Van de Politie op het wielrijden.
Art. 83. Wielrijders mogen in het bebouwde gedeelte der
gemeente met geen grootere snelheid dan die van een dravend
paard rijden. In stegen moeten zij langzamer gaan.
Art. 84. Het is den wielrijders verboden te rijden op wegen
en paden, meer bepaaldelijk voor voetgangers bestemd.
Art. 85. Tusschen één uur na zonsondergang en één uur
vóór zonsopgang moet ieder rijwiel aan de vóórzijde van een
helder brandende lantaarn voorzien zijn, die haar iicht vooruit
werpt.
Art. 86. Bij het achterop rijden van voertuigen en personen
is de wielrijder verplicht een duidelijk hoorbaar teelten te geven.
Art. 87. Wielrijders zijn in alle voorkomende gevallen ver
plicht dadelijk de orders van de Politie op te volgen en de
Politie moet de wielrijders tegen baldadigheden beschermen.
Art. 88. Strafbepalingen
N.B. De Artt. 69, 71 en 84 der Concept-Verordening komen
te vervallen.
De Voorzitter. De heer Kaiser is zoo beleefd geweest mij
gisteren met zijn voornemen in kennis te stellen. Het spijt
mijdat hij dat niet eergisteren heeft gedaan daar nu de
Commissie v. d. Strafverordeningendie eergisterenavond heeft
vergaderdhet denkeeld en de voorstellen van den heer Kaiser
niet heeft kunnen overwegen. Ik zal nu vragen of het voor
stel van den heer Kaiser wordt ondersteund.
Het voorstel-Kaiser wordt voldoende ondersteunden maakt
dus een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter Ik moet reeds dadelijk zeggen, dat de
C v. d. Strafverord. onmogelijk gunstig over dit voorstel kan
denken, omdat het de geheele verordening, zooals die nu
ontworpen isin de war zou brengendeze zou geheel om
gewerkt moeten worden, terwijl het doel volkomen kan worden
bereikt door de voorstellen te behandelen bij de behandeling
van de artikelen, zooals die nu door de Commissie nader
zijn ontworpen. Er is geen enkele reden waarom afgeweken zou
moeten worden van het besluit der vorige vergadering en
niet de afdeelingen te houden zooals zij door de Commissie
voor de Strafverordeningen zijn voorgesteld. Zooals nu de ar
tikelen geredigeerd zijn kan, dunkt mij, niet de minste on
duidelijkheid bij een wielrijder rijzen. Biengen wij nu een
afzonderlijke afdeeling aan, dan sturen wij ons ander werk
in de war. Wanneer de heer Kaiser zijn voorstel kon laten
vallen, geloof ik dat dit bevorderlijk zou zijn aan eene goede
behandeling der zaak.
De heer Kaiser. De bepaling omtrent de rijwielen in de
tweede afdeeling der bestaande, verordening is veel duidelijker
gemaakt door het nieuwe art. 64, luidende:
»Onder «trekdieren" worden in deze afdeeling verstaan,
paarden, muildieren, muilezels en ezels; onder «rijtuig", elk
vervoermiddel, bestemd om te land door één of meer trek
dieren te worden voortbewogen; onder «voertuig", elk ver
voermiddel, ook het rijwiel."
Nu klinken verscheidene artikelen wel wat zonderling,
bijv. art. 79, volgens welk het verboden is met eenig voer-