36 DONDERDAG 25 MAART 4897. Beraadslaging over art. 54. De heer Van Lidth de Jeude. M. d. V. Zou het niet wenschelijker zijn in regel 4 het woordje »en" te vervangen door »of'? De Voobzitter. «indien zulks ondoenlijk is", is een tusschen- zin, zoodat »en" mij voorkomt niet verkeerd Te zijn. Doch indien de Commissie zich er mede kan vereenigen, is het mij ook goed om of daarvoor in de plaats te stellen. Aldus gewijzigd wordt art. 54 zonder hoofdelijke stemming goedgekeurdevenals daarna achtereenvolgens zonder discussie de artt. 55- 61. Beraadslaging over art. 62. De Voorzitter. De vraag is gedaan, of dit art. niet bij de verordening op de gemeentewateren behoort. Dat zou geen kwaad kunnen, maar het is bij de straatpolitie gebracht, omdat aan het zwemmen het uitkleeden voorafgaat, en dat geschiedt buiten het water. De heer Drucker. Wat hier verboden is geschiedt te water. De Voorzitter. Maar het uitkleeden gebeurt op de straat. Het zwemmen wordt verboden, omdat reeds het uitkleeden op straat voorkomen moet worden en daarom strafbaar moet zijn. Art. 62 wordt nu zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd, evenals daarna zonder discussie achtereenvolgens de artt. 63—64. (Wat betreft art. 63 zooals dat nader gewijzigd is voorgesteld). Beraadslaging over art. 65, zooals dat nader gewijzigd is voorgesteld. De heer Kaiser. Dit art. is gesplitst in a en b. Welk onder scheid bestaat tusschen beide deelen? De Voorzitter. Strafbaar is hij, die rijdt, en ook de ander, die last geelt tot rijden. De koetsier b. v., die in den stal is gebleven en een jongen heeft laten rijden is, evenals de jongen zelf, strafbaar. Art. 65 wordt nu zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd, evenals daarna zonder discussie achtereenvolgens de artt. 66-67. Beraadslaging over art. 68, zooals dat nader gewijzigd is voorgesteld. De Voorzitter. De heer Kerstens heeft mij verzocht na de »Burchtsteeg" in te voegen «Ketelboetersteeg" nog te doen volgen: en het gedeelte van de Bakkersteegdat begrepen is tusschen de Oude Vest en de Haarlemmerstraat. Dat is ook een gevaarlijke steeg door het drukke verkeer. De heer Dekhuyzen. Er wordt in dit art. gesproken van »de beide Vrouwenstegen", maar er zijn drie stegen van dien naam. Zouden verder de namen van de stegen in het art. vermeldmet in overeenstemming kunnen worden ge bracht met de namenvoorkomende in de verordening op de wijken en buuiten? De St. Pancraskerksteeg bijv. wordt altijd genoemd: de Hooglandskerksteeg; zoo wordt zij ook genoemd in de door rhij bedoelde verordening. De Voorzitter. Met de beide Vrouwenstegen worden na tuurlijk bedoeld de stegen tusschen de Studenten-Sociëteit en de Haarlemmerstraat, niet de steeg van de Hoogewoerd naar het Levendaal. Wat de namen betreft, kan ik op het oogenblik geen beslissing nemen; ik zou die moeten toetsen aan de verordening op de wijken en buurten. St. Pancras kerksteeg komt o. a. ook op de Kaart van Leiden voor. Wan neer de heeren het echter goedvinden, is dit eene zaak, die bij de eind-redactie nog in orde zou kunnen worden ge bracht. De heer van Rhijn. M. d. V. Ik wensch nog eene opmerking te maken over art. 68 Onder de stegenwaar het verboden is harder dan stapvoets te rijden is ook begrepen het gedeelte van de Groenesteeg tusschen de Hooigracht en de Heerengracht. Het einde van dat gedeelte is juist bij eene brug, en nu zal de uitzondering, genoemd in de laatste alinea van art. 67, volgens de redactie van art. 68 niet gelden voor voertuigen. Ik zou daarom in overweging wenschen te geven hier te lezen tusschen de Hooigracht en Vestestraat. Dan zouden de koetsiers die rnet voertuigen over de brug moetengelegenheid hebben aan te zetten, en wanneer zij van de brug komen bijtijds stapvoets kunnen gaan. Het gedeelte daar is ook veel wijder, dus bezwaar kan daar niet tegen bestaan. De Voorzitter. Ik zou daar niet voor wezen. Art. 67 regelt het stapvoets rijdenen dat moet met eenige kracht worden toegepast. Het harde rijden in die steeg is hoogst gevaarlijk, waarom de bepaling daarop met nog te meer klem moet worden toegepast. Om te beginnen is het onver mijdelijk, dat een aanloopje genomen wordt; hiertegen zal geen bezwaar gemaakt worden; maar het woeste rijden moet men voorkomen. De Groenesteeg is daarvoor een hoogst gevaarlijke steeg, hetgeen is onderzocht. Het aanloopje behoeft ook niet in de Groenesteeg te beginnen, omdat de Heerengracht daar breed is. En meent men niet op de brug te kunnen komen, dan rijdt men om. De heer van Rhijn. Men moet om met voertuigen over de brug te komen daar een heel eind aanloop nemen, want de brug is zeer hoog. De Voorzitter. Maar dan wordt men overreden in het andere gedeelte. Er wordt echter rekening mede gehouden, maar werkelijk van het eind der steeg tot de brug is genoeg zame ruimte om het paard aan te zetten. De heer Drucker. Nu de Bakkersteeg voor een gedeelte ook hierbij zal worden opgenomen, stel ik voor daaraan nog toe te voegen het gedeelte van die steeg tusschen de Haar lemmerstraat en de Hooigracht. Daar is een zeer drukke passage en over den Ouden Rijn ligt geen hooge brug, dus kan het bezwaar van den heer Van Rhijn daar niet gelden. De Voorzitter. Met het denkbeeld van den heer Drucker kan ik mij zeer goed vereenigen. Wenscht de heer Van Rhijn een voorstel te doen? De heer Van Rhijn. Neen, M. d. V. Art. 68 wordt nu zonder hoofdelijke stemming dienover eenkomstig gewijzigd aangenomen. Aan de orde is thans art. 69, zooals dat nader gewijzigd is voorgesteld. De heer Kaiser. M. d. V. Ik wensch voor te stellen, om al wat op rijwielen betrekking heeft heden avond nog niet te behandelen en de Commissie voor de Strafverordeningen uit te noodigen, nog eens te willen nagaan en overwegen de verschillende bezwaren, welke tegen de hier voorgestelde bepalingen van de zijde der wielrijders zoowel als van de niet-rijders kunnen worden ingebracht. De Voorzitter. Ik heb geen bezwaar tegen het voorstel van den heer Kaiser om de bepalingen op het wielrijden be trekking hebbende nog eens met de Commissie voor de Strafverordeningen te overwegen. Te veel verwachting moet men echter van die nadere overweging niet koesterenwant mij komen de voorgestelde bepalingen voor de wielrijders zeer gematigd voor. Wat wordt eigenlijk slechts voorge schreven: dat de wielrijders niet onbesuisd mogen rijden, dat zij niet op de kleine steenljes mogen rijden, 'savonds een licht moeten hebben, enkele stegen niet mogen berijden, 's Zondags niet mogen rijden op plaatsen waar de burgerij met de kinderen gewoon is te wandelen. Het is echter mo gelijk, dat hier of daar eene bepaling nog wat verzacht kan wordenhoewel men niet moet vergetendat de verordening niet alleen gemaakt wordt in het belang van de wiehijders maar voornamelijk in het belang van de openbare veiligheid. Men moge beweren, dat van de gevaren door het wielrijden voor de openbare veiligheid niet veel blijkt zij blijken mij bijna dagelijks. Er gaat bijna geen week voorbij of er komt een ongeluk voor, veroorzaakt door het wielrijden, vooral door het woeste rijden. En tegen dit laatste moet ten strengste gewaakt worden; er moet een einde komen aan dat bandeloos woest, rijden. Ik heb de verordeningen op het wielrijden in andere gemeenten nagegaan, en nu geloof ik, dat wat hier wordt voorgesteld, eene zeer milde en gema tigde regeling is. Eigenlijk zou ik niets weten wat er nog moest vervallen, doch, zooals ik zeide, ik heb tegen uitstel en tegen nadere overweging op dit oogenblik geen bezwaar. Kunnen de leden van de Commissie voor de Strafveror deningen zich er mede vereenigen, dat de behandeling der bepalingen op het wielrijden wTordt aangehouden, om naar aanleiding van de ingekomen adressen in de Commissie nader te overwegen, of eenigszins kan worden toegegeven aan de bezwaren maar altijd met behoud van de veiligheid op den openbaren weg? De heer Fockema Andreae. Ook ik heb daartegen geen overwegend bezwaar, maar wensch reeds nu, gelijk U te zeggen, dat naar mijne overtuiging in de artt., die op het wielrijden betrekking hebben, op grond van de adressen zoo goed als geen verandering behoeft te worden gebracht. Vooral die be palingen juist zijn met zeer veel zorg overwogen, en daarbij is ook steeds met voorbeelden duidelijk aangetoond hoe nood zakelijk de regeling is zooals zij daar ligt. Maar om niet den schijn te hebben dat te willen doordrijven, vooral ook omdat de vergadering wat onvoltallig is, zal ik mij tegen uitstel van behandeling niet verzetten. De heer Cock. Ik voeg mij bij hetgeen de heer Fockema Andreae heeft gezegd. Wellicht kan hier en daar eene kleinig heid gewijzigd worden en aangezien de Raad toch vrij incom pleet is, is er tegen uitstel geen bezwaar. De heer Van Hamel. Nu de Commissie de bepalingen toch nog weer zal overwegen, wensch ik beleefd in overweging te geven of misschien voor een deel aan de bezwaren kan worden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 12