18
DONDERDAG 11 MAART 1897.
ben ik daarmede geheel tevreden, en maak ik van mijn
denkbeeld geen voorstel.
De Voorzitter. Wij zien daarin geen bezwaar.
Art. 2 wordt daarna ongewijzigd zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd, evenals vervolgens zonder discussie art. 3.
Beraadslaging over art. 4.
De heer Zillesen. In het tweede lid van dit art. staat:
»De pachter is verplicht de schade aan het ameublement toe
gebracht aan de gemeente te vergoeden, behoudens het recht
van verhaal op hen, die de schade hebben veroorzaakt." Het
komt mij voor, dat die bepaling zeer bezwarend is voor den
pachter. Reeds bij het opmaken van de voorwaarden in het
vorig contract is daarop gewezen. Het kan voorkomen, dat
er standjes plaats hebben, en de pachter later het ameuble
ment beschadigd ziet; dan zou hij dat moeten betalen, of
schoon hij er part noch deel aan heeft. Volgens dit art. kan
hij die schade wel op de daders verhalen, maar dikwijls liggen
die op het kerkhof. Ik zou daarom in overweging willen geven
te bepalendat in bijzondere gevallen door B. en Ws. ont
heffing van het betalen van schadevergoeding kan worden
verleend. B. v., wanneer de pachter zich over het geval wendt
tot B. en Ws., en dezen blijkt dat hij, die de schade toege
bracht heeft, niet te vinden is, in welk geval de billijkheid
mede brengt, dat de pachter van betaling wordt ontheven.
Mogelijk evenwel heeft zich een dergelijk geval nog niet
voorgedaan.
De Voorzitter. Moeielijkheden zijn daaromtrent nog niet
gerezen. Maar de pachter huurt het ameublement, en is er
bijterwijl de eigenaresde gemeenteer niet bij is. Dus is
het altijd veel billijker, dat de pachter de schade betaalt, die
de noodige suppoosten moet hebben en voorzorgen tegen
beschadiging kan nemen.
De heer Zillesen. Daarom wil ik alleen voorstellen te be
palen, dat B. en Ws. ontheffing kunnen verleenen.
De Voorzitter. Maar dan komen wij in allerlei moeielijk
heden. Wij helpen den pachter in zoo'n geval wel; b. v. het
is gebeurd bij gelegenheid van de laatste maskerade, dat wij
zelf onzen invloed hebben aangewend om eene quaestie te
beslechten tusschen de gebruikers en den pachter. Op die
wijze kunnen wij veel meer doendan wanneer men ons kan
wijzen op eene bepaling waarmede het van ons billijkheids
gevoel afhangt om iets voor rekening van de gemeente te
brengen. En men is zeer spoedig bereid de gemeente te doen
betalen; men vindt dat altijd billijk.
De heer Zillesen. M. d. V., IJ zegt, dat een geval zooals
ik mij dacht zich nog niet heeft voorgedaan, dus heb ik geen
bezwaar het art. zoo te behouden.
Art. 4. wordt nu zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd,
evenals daarna zonder discussie achtereenvolgens de art. 5—9.
Beraadslaging over art. 10.
De heer Van Dissel. M. d. V. Zou de uitzondering, die
aan het slot van dit artikel staat, niet kunnen vervallen?
De Voorzitter. Ik meen, dat het de vraag is door wien
het gas betaald wordt. Volgens uwe redactie zou de pachter
dat altijd aan de gemeente moeten betalen.
De heer Van Dissel. Ik dacht, dat dat de bedoeling was.
De Voorzitter. Wanneer wij aan eene Maatschappij ver
huren dan betaalt deze ons het gas. Anders zou de pachter
aansprakelijk wezen voor het gasverbruik door huurders, met
wie de pachter niets te maken heeft.
De heer De Stürler. Zou het niet hierop ziendat bijv. in
de kelders van tijd tot tijd gas wordt gebruiktom er victualiën
uit te halen? Het daarvoor gebruikte gas moet de pachter
betalen.
De Voorzitter. Al het gas, dat de pachter voor zichzelf
gebruikt, komt op zijn rekening. Zijn er huurders, dan krijgen
zij een gasbriefje van de Directie der Gasfabriek.
De heer Verheij van Wijk. Bijna al het gas, dat verbruikt
wordt, wordt niet betaald door den pachter; want wat deze
gebruikt is niet aan te wijzen, omdat er voor hem geen aparte
meter is. Er zij n wel meerderegroote metersmaar die staan
met elkander in verband. Als de zaal tot elf uur gebruikt
wordt, en men laat tot twaalf uur het gas branden, dan
wordt dit meerdere toch den verbruiker in rekening gebracht,
want het wordt niet dadelijk, maar pas den volgenden dag
vanwege de gasfabriek nagezien. Zonder meerdere meters is
het een onmogelijkheid daarin te voorzien.
De Voorzitter. Ik zal die opmerking in overweging nemen.
In zijne woning heeft de pachter toch wel een meter.
De heer Verheij van Wijk. Ja, in zijne woning wel, maar
in de buffetten niet. Alles gaat daar op één meter.
De Voorzitter. Ik wist dat niet; maar dat is een quaestie
van uitvoering. Ik zal het overwegen.
Art. 10 wordt nu zonder hoofdelijke stemming ongewijzigd
goedgekeurd, evenals daarna zonder discussie achtereenvolgens
de artt. 1113.
Beraadslaging over art. 14.
De heer Van Dissel. Is het niet zeer krasdat den pachter
zonder schadeloosstelling de Gehoorzaal kan worden afgenomen.
De Raad kan dan wel een besluit nemen, dat de Gehoorzaal
tot iets anders zal gebruikt worden. Tot den pachter zal dan
gezegd worden: goeden morgen, vriend, ge gaat er uit en
krijgt geen cent.
De Voorzitter. Dat is niet juist, want dan kan hij zich
op het contract beroepen. In dit artikel worden bedoeld oor
zaken buiten toedoen van den eigenaar.
De heer Van Dissel. Moet dat er niet bij staan?
De Voorzitter. Dat behoeft niet. Bedoeld zijnonteigening,
aardbevingen, of andere rampen. Wij zijn niet bevoegd de
Gehoorzaal van bestemming te doen veranderen, wanneer zij
eenmaal verhuurd is. Dat zou in strijd zijn met alle recht en
met de bedoeling der bepaling.
Art. 14 wordt zonder hoofdelijke stemming ongewijzigd goed
gekeurd, evenals daarna zonder discussie de artt. 1517.
Beraadslaging over art. 18.
De heer Drucker. In het tweede lid van dit art. staat onder
de gevallen ter voorziening in de borgstelling ook het geval
van kennelijk onvermogen. Maar dat geval kan zich voortaan
niet meer voordoen, zoodat ik voorstel, die woorden te schrappen.
De Voorzitter. Dat is juist; B. en Ws. nemen die veran
dering over.
Aldus gewijzigd wordt art. 18 bij acclamatie goedgekeurd,
en evenzoo daarna zonder discussie achtereenvolgens de artt.
19—21.
Beraadslaging over art. 22.
De Voorzitter. Dit art. loopt tot het einde, dus stel ik het
allereerst aan de orde het «Tarief voor de onderhandsche ver
huring der Gehoorzaal te Leiden". Daarin is eene verlaging
gebracht wat betreft de kleinere localiteiten, omdat die anders
voor kleine vergaderingen niet kunnen worden verhuurd. Nu
men zelfs voor 1.en ƒ1.50 een der receptie-kamers zal
kunnen hebben, hebben wij hoop, dat daarvan meer gebruik
zal worden gemaakt.
De heer Drucker. M. d. V. Ik heb die cijfers nagegaan in
hun onderling verband, en ben daarbij op allerlei eigenaardig
heden gestuit. Ik weet niet, of daarvoor bij B. en Ws. een
systeem bestaat, maar ik heb o. m. gevonden, dat de groote
zaal met foyer des avonds dubbel zoo duur is als des voor
middags; de groote zaal zonder foyer evenzoo, en ook de
bovenzaal met foyer, zelfs tot op een kwart gulden nauwkeurig,
Nu zou men, waar voor de bovenzaal zonder foyer des ochtends
ƒ2.50 wordt gerekend, verwachten, dat de huur des avonds
ƒ5 bedraagt, daarvoor wordt echter gerekend ƒ3.Waarom
ook daar niet het dubbele gelijk overal, of voor den voormiddag
de helft van de avondhuur? Voor de receptie-kamers is weer
eene andere verhouding aangenomen. En hetzelfde doet zich
voor bij het verhoogd tarief. Ik zou daarom willen vragenis
ieder cijfer op zichzelf bepaalden naar allerlei gegevens berekend?
De Voorzitter. Deze cijfers zijn aan de ervaring getoetst.
De heer Drucker. Dus neemt u de verantwoordelijkheid
voor ieder cijfer op u?
De Voorzitter. Nu de verantwoordelijkheid ik geloof
wel dat de cijfers juist zijn, maar er is geen regel van drieën
in, dat geef ik toe; er is bij 'gelet op het publiek, dat van
de verschillende localiteiten gebruik heeft gemaakt. Maar ik
wil gaarne elk amendement in overweging nemen.
Het «Tarief, enz." wordt daarna ongewijzigd zonder hoofde
lijke stemming goedgekeurd, en evenzoo zonder discussie
achtereenvolgens de gedeelten«Verlichting" en «Belooning
en vergoeding van winstderving van den pachter."
Beraadslaging over de «verdere bepalingen" van art. 22.
De heer De Goeje. Wat de bevoegdheid van B. en Ws.
betreft om tot een veel hooger tarief voor alle kleine lokalen
te besluiten, dat vind ik eene vrij onschuldige bepaling. Gaan
B. en Ws. daartoe over, dan zal niemand, tenzij volstrekt
gedwongen, de dure lokalen nemen, zoolang er goedkoopere
te krijgen zijn. Dat baat en schaadt niet. Ik heb er echter
groot bezwaar tegen, dat de huur van de groote zaal met
foyer wordt opgevoerd van 60 tot ƒ120. Een vorige maal
is door U, M. d. V. medegedeeld, dat 60 niet voldoende is
tot bestrijding der kosten. Welnudan kan men die som een
weinig vei hoogen, maar haar dadelijk op te voeren tot ƒ120