DONDERDAG 11 MAART 1897.
17
Het voorstel van B. enWs. in stemming gebracht, wordt
aangenomen met '13 tegen 11 stemmen.
Voor stemmen de heeren Hasselbach, Kaiser, De Goeje,
Stadhouder, Zaaijer, Driessen, De Vries, Korevaar, Zillesen,
Dekhuyzen, Juta, De Sturler en Van Kempen.
Tegen stemmen de heeren Pera, Van Dissel, Van Lidth
de Jeude, Verster van Wulverhorst, Van Rhijn, Drucker,
Fockema Andreae, Verheij van Wijk, Van Hoeken, Gock
en Kroon.
XIII. Idem omtrent de verpachting van de exploitatie van
de Gehoorzaal en tot vaststelling van de voorwaarden van
verpachting.
(Zie Ing. St. n°. 35).
De Voorzitter. Alvorens tot de behandeling van dit voorstel
over te gaan, wensch ik te vragenof de Raad Burg. en Weth.
wil machtigen omwanneer na de goedkeuring van het voor
stel dooi' den Raad enkele kleine wijzigingen bij de revisie
noodig blijken, daartoe over te gaan.
Daartoe wordt bij acclamatie besloten.
De Voorzitter. Ik zal in de eerste plaats vragen of een
van de leden het woord verlangt over het voorstel van
B. en Ws.strekkende om weder tot een openbare verpachting
over te gaan; en wel tweeledig: van de bediening der buffetten
en van de geheele exploitatie van de Gehoorzaal en bloc.
De heer Zillesen. M. d. V. Ik wil u slechts op een punt
opmerkzaam maken. In het voorstel zelf, dat natuurlijk strekt
tot openbare verpachting, staat tegen het eind en dit
dunkt mij eene onjuistheid »het maximum wat betreft de
kosten
De Voorzitter. Dat staat in het contract zelf.
De heer Zillesen. Het staat er eenigszins mede in verband.
De Voorzitter. Heeft het betrekking op de vraag die ik
aan de orde wil stellen?
De heer Zillesen. Neen M. d. V.
De Voorzitter. Dan bepalen wij ons tot hetgeen nu aan
de orde is. Het is een betere wijze van werken, wanneer ik
eerst aan de orde stel datgenewaartoe de Raad reeds vroeger
in beginsel heeft besloten.
Indien niemand over die prealabele vraag het woord ver
langt of hoofdelijke stemming, dan vraag ik, of iemand over
de verpachting der buffetten algemeene beraadslagingen
wenscht te voeren?
De heer De Goeje Ik geloof, M. d. V., dat het tot het
gebied der algemeene beschouwingen behoort, wanneer ik
mijn bezwaar uitspreek tegen de verhooging van het tarief
in de «Verdere bepalingen" van art. 22. Door B. en Ws
wordt in de toelichting gezegd, dat zij het wenschelijk hebben
geacht die verhooging aan te brengen met het oog op het
gebruik van de Gehoorzaal door groote Maatschappijen met
tal van leden, ten behoeve van welke de verbouwing van de
Gehoorzaal op zoo ruime schaal heeft plaats gehad. M. d. V.,
u hebt een vorigen keer gezegd, dat zooals tegenwoordig de
toestand is, nu voor de groote zaal met foyer 60,— wordt
betaald, er een deficit is, omdat daardoor niet wordt voor
zien in alle onkosten, die door de gemeente gemaakt moeten
worden. Op uw gezag wil ik dat aannemen, maar wanneer
de maximum-huur wordt verhoogd tot ƒ120.—, dan legt men
inderdaad een druk op de groote Maatschappijen, - eigenlijk
alleen de hier bestaande twee Maatschappijen voor toonkunst,-
die misschien ten gevolge kan hebben, dat de Maatschappijen,
die tegenwoordig drie concerten per jaar geven, er dan slechts
twee kunnen geven. En waar is dan het voordeel voor de
gemeente, wanneer de verhooging van huur moet worden
uitgewonnen door vermindering van het aantal concerten.
En de verbouwing der Gehoorzaal heeft toch niet plaats gehad,
om die twee Maatschappijen pleizier te doen, maar omdat
men begreep, dat het Leidsche publiek behoefte had aan een
grootere concertzaal. Dat doel wordt bereikt, wanneer van die
zaal gebruik wordt gemaakt en goed gebruik gemaakt
wordt. Wordt dus de huur zoo hoog opgevoerd, dat die
Maatschappijen genoodzaakt zijn hare concerten te vermin
deren, dan verliest het publiek, de Maatschappijen verliezen
en de gemeente wint niets.
Ik zal, wanneer wij bij de verdere behandeling aan art. 22
gekomen zijn, daarop een amendement voorstellen.
De Voorzitter. Voor zoover deze bepaling betrekking kan
hebben op de algemeene beschouwingen, waarvoor ik wat
gevoel, wensch ik dit mede te deelen, dat toch niet bedoeld
isdat alleen voor de groote muziekgezelschappen de Gehoor
zaal is gebouwd; bedoeld is dit, dat de Gehoorzaal geworden
is zooals zij nu is, zoo groot, zoo mooi dat wij daarop recht
trotsch kunnen zijn, hieraan is te wijten, dat vanwege de
muziekgezelschappen daarop eenige pressie is uitgeoefend
hetgeen ook zeer natuurlijk is, maar toch niet kan doen
loochenen, dat wanneer die niet bestaan had, wij stellig eene
Gehoorzaal zouden hebben gebouwd van bescheidener proportie.
Nu vinden B. en Ws. het volstrekt niet onbillijk, dat het
groote publiek daarvoor iets over heeft, zoodat dat niet ten
nadeele van de gemeente moet worden gebracht.
Maar de heer De Goeje zal alle gelegenheid hebben zijn
finantiëele bezwaren te berde te brengen bij art. 22 of de
«verdere bepalingen" in dat art.voor zoover aan B. en Ws.
daarbij kan worden overgelaten te kiezen tusscben ƒ60.
en f 120.—.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
Art. 1 wordt zonder discussie en zonder hoofdelijks stem
ming aangenomen.
Beraadslaging over art. 2.
De Voorzitter. In dit artikel zijn wijzigingen gebracht om
het den pachter gemakkelijker te makenen om te verhoeden
dat men, bevreesd voor de al te groote lasten, zou worden
afgeschrikt van mededinging. Zoo is bijv. het schoonmaken
der vertrekken in plaats van voor rekening van den pachter ge
heel ten laste der gemeente gekomen.
De heer Van Dissel. Aan het slot van dit artikel staat
een bepaling omtrent eene taxatie door drie dgskundigen.
Mij dunkt, daaraan moet iets toegevoegd worden, want wat
moet er gebeuren als die drie heeren het niet eens zijn?
Dan krijgt men een geschil. Een aanvulling is daarom m. i.
noodig, bijv. in dezen zin, dat, wanneer die drie het niet
eens zijn, als taxatieprijs zal worden aangenomen het ge
middelde van hetgeen de twee deskundigen opgeven, wier
taxatieprijzen het dichtst bij elkander komen. Hierdoor zou
die moeilijkheid opgelost zijn.
De Voorzitter Dat zou ook bezwaren geven, want als de
één eens zegt: die zaak is niets waard, en de ander: ze is
ƒ50.000 waard, waar blijft men dan? Men kan daarover vele
processen krijgen. Het eind van het liedje is, dat bijna altijd
de taxateurs het eens worden. Een deskundige komt altijd
tot een resultaat, want hij is deskundige. Ik erken de moei
lijkheid, waarop de heer Van Dissel wijst; hetgeen hij zeide
is mij dikwijls voorgekomen, maar altijd toch kwamen de
deskundigen tot een resultaat. Ik vrees, dat, wanneer een
wenk wordt gegeven hoe men er toe zal komenmen in
een ander kwaad vervalt. De objecten, die het hier geldt,
zijn ook niet belangrijk en hebben geene groote waarde.
De heer Van Dissel. Wanneer in het door U gestelde ge
val de eerste deskundige zegt, dat een zaak niets waard is
en de tweede, dat zij 50.000 waard is, dan komt men ook
in dit bijna ondenkbare geval tot een goede solutie, wanneer
men als taxatieprijs neemt het gemiddelde tusschen hetgeen
de derde deskundige opgeeft en de som van 50.000 of niets,
naarmate de derde taxatieprijs dichter komt te staan bij één
dezer opgaven.
De Voorzitter. Hoe wilt u het formuleeren? Daar hangt
veel van af.
De heer Van Dissel. Ik meen dat wanneer de taxateurs
het niet eens zijnals taxatieprijs worde genomen het ge
middelde van hetgeen als taxatieprijs wordt opgegeven door
de twee deskundigen, wier opgaven het naast bij elkander
komen.
De Voorzitter. Wat de heer Van Dissel voorstelt, gaat
werkelijk niet op. Ik zal een voorbeeld stellen. Er worden drie
deskundigen benoemd: één door B. en Ws. dat is natuurlijk
de onpartijdige; één door den pachter deze behoeft niet
onpartijdig te zijn; en één door den eigenaar der over te
nemen voorwerpen, die evenmin onpartijdig moet geacht wor
den. Nu neem ik aan, dat de taxateur vanwege B. en Ws.
goed schat. Wat krijgt men nu?
De nieuwe pachter zegt, dat de goederen hem niets waard
zijn; de man van B. en Ws. schat de waarde op ƒ2000.—
en de eigenaar zegt, dat hij er ƒ20.000.— voor krijgt. Wat
is nu het gevolg van het voorstel van den heer Van Dissel?
Dat er gekozen wordt tusschen niets en ƒ2000.—, dus dat de
waarde der goederen wordt bepaald op ƒ1000.—, in welk
geval dus de pachter, die de goederen overdraagt aanzienlijk
wordt benadeeld.
De heer Van Dissel. Het is dan zijn eigen schuld. Hij heeft
ook iemand genomen, die goederen van 2000.— waarde op
20,000.— taxeerde
De Voorzitter. De eigenaar blijft er buiten; die komt
volgens uw voorstel niet in het geding. Het slot is dus, dat
de oude pachter daarvan zeer de dupe zal worden.
De heer Van Dissel. Wanneer B. en Ws. er geen bezwaar
in zien de zaak op de voorgestelde wijze te behandelen, dan