DONDERDAG 11 MAART 1897. 15 Mij dunkt, dat is wat te weinig, en de daarbij aansluitende straten zijn ook breeder Ik zou daarom in overweging willen geven bij het afstaan van dien grond de bepaling te voegen, dat tot aan het hek der kerk een minimum-breedte moet overblijven, gelijk aan de breedte der aansluitende straten. De Voorzitter. Zooals u terecht opmerkt is de breedte op den hoek, waar de draai komt, 4,50 M.maar dat is even breed, wanneer ik mij niet bedrieg, als het verder loopende gedeelte der straat. Ik meen, dat uit de teekening blijkt, dat de straat, die het vervolg is van dien draai, even breed is als de draai zelf tot aan het hek der kerk n.l.dat is de in lichting, die B. en Ws. van fabricage hebben gekregen. En juist heb ik van morgen de teekening nog nagezien omdat mij ook opgevallen was, dat de breedte misschien wat smal kon wezen. U zoudt dus wenschen, dat werd voorgeschreven, dat de overblijvende breedte niet minder mag zijn dan die der aan sluitende straat? De heer Van Dissel. Jawel, M. d. V. De Voorzitter. B. en Ws. nemen die wijziging gaarne over. Aldus gewijzigd wordt het voorstel zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. NI. Voorstel omtrent de regeling van het onderwijs in de Nederlandsche taal aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes, wegens de ziekte van de leerares Mej. A. M J. Cambier. (Zie Ing. St. n°. 41.) Wordt zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming aan genomen. XII. Idem betrekkelijk de herstellingen in verband met de voorgenomen verwisseling van de wisselrails en wisselstukken van den paardenspoorweg. (Zie Ing. St. n°. 38.) De Voorzitter. Ik kan nog meedeelen dat in de voordracht een drukfout voorkomt: waar ƒ500.— staat, moet worden gelezen ƒ400. De heer Cock. M. d. V. Ik heb eenig bezwaar tegen dit voorstel. Niet wat betreft de hoegrootheid der som, want ik erken, dat die uiterst gering is vergeleken met de onkosten, welke de Trammaatschappij zelf zal hebben; maar het geldt meer, zou ik willen zeggen, het principe der zaak. Wat is het geval? Sedert eenige weinige jaren want vroeger hebben wij daar nooit van gehoord wordt geklaagd, dat de tram op de plaatsen waar hij over de wissels gaat schokt en dat dat minder aangenaam en geriefelijk is. Ik kan begrijpen, dat de menschen dat minder geriefelijk vinden, maar moet er bijvoegen, dat ik voor mij nooit daarvan hinder heb gehad en er niet eens op zoude hebben gelet, ware mijne aandacht er niet op gevallen ten gevolge van de klachten, die ik tijdens de behandeling onzer laatste begrooting vernomen heb. Toen ben ik begonnen er op te letten en ik erken, dat ik toen gemerkt heb, dat dit schokken niet bepaald aange naam is, doch tevens houd ik vol, dat het niet erg hinderlijk is. Intusschen geef ik toe, dat een gebrek aan den tram, welk ook, moet worden weggenomen, maar vind het minder gepast, dat voor de kosten daarvan moet worden geput uit de stadskas, d. w. z. uit de beurzen der belastingschuldigen. Het betreft eene kleinigheid, maar het is om het principe te doen. Van den tram maken slechts weinigen der belastingschuldigen ge- gebruik en zij, die het doen, behooren voor het grootste gedeelte tot de meer gegoeden. Wil men geriefelijk reizen, dan moet men maar zelf voor z'n gerief zorgen. En van gevaar voor de reizigers is hier geen sprake; ten minste dat wordt noch beweerd in het stuk van B. en Ws., noch door een der klagende personen. Ik voeg hier even bij, dat het hier niet geldt een van onze schoone waterwegen, waar van ook niet alle ingezetenen gebruik maken, doch waarvan de gemakkelijke inrichting voor nijverheid en industrie van hoog belang is en dus strekt ten bate van de geheele gemeen schap, zoodat de onkosten daarvoor ook uit de Gemeentekas mogen betaald worden. Wat daarentegen de kosten ten be hoeve van den tramweg betreft, komt het mij voor, dat ook aangenomen dat wij de Tram-Maatschappij in rechten niet dwingen kunnen die te betalenwaarover straks nader het niet gepast zoude zijn daarvoor de Gemeentekas te doen bijdragen. Immers ik meen het recht te hebben te beweren, dat het gebruik maken van de tram hier eene luxe uitgave ishet is hier niet zooals in Londen en andere groote steden, waar de arbeider met zijn gereedschap bij zich met de tram naar zijn werk gaat, omdat de afstand daarheen zoo enorm groot is. Toen achttien jaren geleden hier geen tram was, ging alles heel goed, en nu zoude, daar wij hier in Leiden zulke enorme alstanden niet kennen, het nog even goed zonder tram kunnen worden gedaan. Degeen, die van de tram gebruik maakt, staat in zekeren zin gelijk met iemand, die van den trein komende een vigi lant neemt, omdat hij niet verkiest te loopen of niet loopen kan. Alleen de tram is minder duur. Wanneer ik derhalve zeg, dat de uitgaven voor de tram luxe-uitgaven zijn, die weinigen zich kunnen veroorloven, dan maak ik mij niet aan overdrijving schuldig. Over het algemeen wordt van de tram slechts door de meergegoeden gebruik gemaakt; daarentegen door de minder met aardsche goederen bevoordeelden alleen in het uiterste geval. Ik durf beweren, dat slechts of laat ik zeggen J der belastingbetalende burgerij er gebruik van maakt, en nu vind ik het verkeerd de overigen ten behoeve van dat of T'T te laten medebetalen. Het herinnert mij eenigszins aan het subsidie voor den schouwburg, waartegen onder meer als grond werd aangevoerd, dat van de belastingschuldigen, die dat subsidie ad ƒ1500.— moesten betalen, geen tiende of vijfde van den schouwburg gebruik maakte. In dit geval meen ik ook, dat dat deel van de burgerij de kosten moet dragen, dat gebruik van de tram maakt, vooral nu er geen sprake is van gevaar, maar alleen van minder aangenaam schokken. Ten slotte nog een woord over de rechts-quaestie. Ik wenschte namelijk Burg. en Weth. te vragen, of zij niet met mij van gevoelen zijn, dat de Maatschappij volgens de concessie kan gedwongen worden de kosten alleen te dragen? In de laatste concessie van 1885 of van 1887 staat toch en hierin is zij volkomen gelijk aan die van 1878 dat het,onderhoud ten genoegen van B. en Ws. geheel ten lasfe der Maatschappij komt. Ik houd het schokken voor een gevolg van slijtage van het materiaal, dat in 1878 natuurlijk sterk was, en toen ook door B. en Ws. werd goedgekeurd. Dat het een gevolg van het slijten is, meen ik te mogen opmaken uit het feit, dat in den beginne niets van die klachten werd gehoord Deze dateeren slechts van den laatsten tijd. Mocht ik van B. en Ws. geen nadere bevredigende inlich tingen ontvangen, dan zal ik mij genoodzaakt gevoelen tegen deze voordracht te stemmen, al is de gevraagde som gering. (De heer Van Hamel heeft de vergadering verlaten.) De heer Zillesen. M. d. V. Ik kom tot eene andere conclusie als de geachte spreker van zooeven. Misschien is de oorzaak daarvan gelegen in het meerdere gebruik, dat ik van de tram maak dan de heer Cock in ieder geval, wanneer den heer Cock het schokken hindert, heeft hij gelegenheid zich te voor zien van een ander vervoermiddel, hetgeen met mij niet het geval is, tenzij ik er veel geld voor uitgeef, daar ik er geen rijtuig op na houd. Ik heb meermalen gewezen op den gebrekkigen toestand, waarin de kruispunten der rails verkeeren, en aan B. en W. beleefd het verzoek gericht in overleg te treden met de directie der tram-maatschappij om te trachten daarin verb'etering te brengen. B. en Ws. hebben destijds daartoe de toezegging gedaan, en uit het aanhangige voorstel blijkt, dat zij zich van die taak hebben gekweten. Zij, die van de tram gebruik maken en dat zijn er tegenwoordig velen, want de tram wordt hoe langer hoe meer populair klagen zeer zeker over het hevige schokken, hetgeen ik nog van ochtend van een der conduc teurs heb vernomen, en niet minder over de zware proef, waaraan de ledematen der passagiers worden onderworpen. Of nu de gemeente de kosten wegens bestraten moet betalen of wel de trammaatschappij, wil ik in het midden laten. Ik neem aan, dat het moet liggen op den weg der gemeente, anders zouden B. en Ws., die zich meermalen met het bestuur der maatschappij in verbinding hebben gesteld, niet tot dit voorstel gekomen zijn; en dat de maatschappij tot het brengen van dit offer te noodzaken zou zijn, geloof ik niet. Kort geleden heb ik eene ontmoeting gehad met den directeur der maat schappij, bij welke gelegenheid ik hem heb uitgenoodigd voor zijn genoegen een paar uren heen en weer door de stad te trammen, tevens om te ondervinden in welken toestand de wissels verkeeren. Hij heeft die uitnoodiging afgeslagen en alleen gezegd, dat met eene kleine bijdrage uit de financiën der gemeente de toestand zoo goed mogelijk zou worden; die bijdrage betrof alleen de kosten voor het verstraten. Hij heelt nog dit daarbij gevoegd - en dit teekent dat de maat schappij zich ook te Rotterdam heeft gewend tot het Gemeente bestuur in zake eene dergelijke regeling. En dat betrof niet eene oppervlakte van 2000 ML, maar eene lengte van ver scheidene kilometers. Door B. en Ws. is een daartoe strekkend voorstel bij den Raad gebracht, welk voorstel daags daarna door den Raad eenstemmig is aangenomen. Wel een bewijs, dat niet iedereen zoo over de zaak denkt als de geachte vorige spreker. Ik hoop dus, dat de Raad in het belang van vele reizigers, die wel verplicht zijn van de tram gebruik te maken, de gevraagde bijdrage uit de gemeentekas zal willen toestaan. De heer Iockema Andreae Ik ben in dit opzicht meer eens met den voorlaatsten spreker. Wat, betreft het antecedent uit Rotterdamdat de heer Zillesen ons voor oogen houdt, in het algemeen ben ik bang voor antecedentenmaar wanneer men de beslissingen van andere Gemeenteraden gaat aanwenden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 3