DONDERDAG 1
1 MAART 1897.
23
De heer Zaaijer. Ik ondersteun ten zeerste het zoo even
door U gesprokene, M d. V. Ik acht ook het bezit van het
bedoelde stuk weiland voor het gesticht Endegeest van het
meeste belang. Ik heb er vaak niet zonder eenige bezorgdheid
aan gedacht dat de patiënten daar zouden rondwandelen langs
een stuk land, dat slechts door een eenvoudig rasterwerk
van het terrein van het gesticht is gescheiden. Men zou daar,
ik erken het, eene schutting kunnen plaatsen, doch daardoor
zou het uitzicht, ook voor de patiënten, geheel weggenomen
worden en het geheel zou een hoogst onaangenamen indruk
maken. Ik kan niet voldoende beoordeelen of de gevraagde
som ook te hoog ismaar ik zou mij niet verantwoord achten
omnu wij een voor het gesticht bij uitstek gewenscht ter
rein kunnen bemachtigen, de gelegenheid daartoe ongebruikt
te laten voorbijgaan.
Of het stuk land gebruikt zal worden om er een paar
koeien op te doen grazen, dan of men er eene andere be
stemming aan wil geven, is mij tamelijk onverschillig. Wel
licht zou het voor een deel gebezigd kunnen worden tot het
houden van varkens. In eenigszins uitgebreide gestichten is
zooveel afval, dat dit wellicht ook hier zonder belangrijke
kosten zou kunnen geschieden.
Het voorstel van B. en Ws. in stemming gebracht wordt
aangenomen met 24 stemmen tegen 1 stem.
Vóór stemmen de heeren Hasselbach, Kaiser, De Goeje,
Van Dissel, Stadhouder, Van Lidth de Jeude, Zaaijer, Driessen,
De Vries, Verster van Wulverhorst, Van Rhijn, Korevaar,
Drucker, Zillesen, Dekhuijzen, Fockema Andrese, Verheij van
Wijk, Juta, De Sturler, Van Kempen, Van Hoeken, Cock,
Kroon en Van Hamel.
Tegen stemt de heer Pera.
Niets meer aan de orde zijnde en niemand meer het woord
verlangende wordt de vergadering gesloten.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. Groen Zoon.