19 twee scholen, waaraan door den bouw der nieuwe school op de door ons aangewezen plaats kan voldaan worden. Wij stellen er prijs op IJ mede te deelen, dat onze denk beelden gedeeld worden door alle hoofden der scholen 3e klasse, die ons eenstemmig als hunne meening te kennen gaven, dat het stichten der 5de school 3e klasse in den omtrek van de Verwerstraat (de Kleederklopperij) hun de eenige goede op lossing van het vraagstuk toeschijnt en dus verre de voorkeur verdient boven het sloopen en wederopbouwen van de thans bestaande school aan de Heerenstraat. Wij veroorloven ons Uw College te verzoeken, de denkbeelden, in dezen brief uiteengezetin welwillende overweging te nemen. Namens de Schoolcommissie: De Goeje, Voorzitter. D. C. Hesseling, Secretaris. Bijlage. School N°. 1. (Van der Harst). Volgens den staat, bevattende563 leerl. Af: met blauw gemerkt: Nieuwe Rijn 10 Heerengracht 9 Langestraat 10 4e, 5e, en 6e Groenesteeg 19 Oranjegracht 39 Zuidsingel 9 Waardgracht 7 Kijfgracht 13 Zuidzijde (Zijlsingel) 5 Havenkade 4 Looierstraat 5 Kaarsenmakerstraat 1 Minnebroersgracht 4 Bolwerkstraat 2 Kalvermarkt 4 147 Af te trekken 147 Blijft. 416 leerl. School N°. 4. (Van der Heyde). Volgens den staat, bevattende553 leerl. Af met blauw gemerkt: Heerengracht 4 Heerensteeg (b.d.IJooigr.) 1 Hooglandsche Kerkgr. 12 Iloogl. Kerkchoorsteeg 6 Hooigracht 12 Middelste gracht 26 Duivelspoort 2 Middelweg 16 Moriaansteeg 6 Nieuwstraat 1 Oude Rijn 4 Uiterstegracht 20 Kalverstraat 1 Vestestraat 9 .Tanvossensteeg 1 Oude Singel 1 122 Af te trekken 122 Blijft 431 leerl. School n°. 1 (van der Harst)416 School n°. 5 (lleerenstraat) bij te tellen 225 Te zamen 1072 leerl. Scholen n°. 1, 4 en 5. N°. 44. Leiden, 4 Maart 1897. Blijkens eene uitvoerige correspondentie tusschen den Arron- dissements-Schoolopziener, de Plaatselijke Schoolcommissie en ons Collegewelke in de Leeskamer ter visie is gelegd, wer den door den Arrondissements-Schoolopziener en de Plaatselijke Schoolcommissie verschillende bezwaren geopperd tegen de bepaling van art. 9 der Verordening van den llden Januari 1894 (Gemeentebl. n°. 4 van 1894) luidende: »Aan derde onderwijzers en onderwijzeressen kan, indien «zij niet in het bezit zijn van den hoofdonderwijzersrang en »den leeftijd van dertig jaren bereikt hebben, zoodra zij tien »jaren in dienst der gemeente of elders zijn werkzaam ge- «weestdoor den Gemeenteraadop voorstel van Burgemeester «en Wethouders, eene verhooging van f 50,— worden toe- «gestaan en andermaal op vijf en dertigjarigen leeftijd en met «vijftien dienstjaren eene gelijke verhooging." Het facultatieve dezer tractementsverhooging gaf den Heer Arrondissements-Schoolopziener aanleiding tot de.' opmerking, dat zij in strijd zou zijn met de Wet op het Lager Onder wijs, terwijl de Plaatselijke Schoolcommissie hare bezwaren vooral ontleende aan de moeilijkheid der uitvoering. Hoezeer wij het wettelijke bezwaar in geenen deele als juist kunnen erkennen, en ons het practische bezwaar niet onoverkomelijk voorkomt, hebben wij na rijpe overweging besloten ons neder te leggen bij de zienswijze van de School commissie. Wij werden tot deze conclusie ten slotte geleid door deze overwegingen 1°. dat de toekenning van de facultatieve verhooging in het vervolg tot allerlei bezwaren leiden zal, nu de Plaatselijke Schoolcommissiewier advies daarover steeds moet worden in gewonnen, verklaard heeft zich niet in staat te achten met volkomen zekerheid over de aanspraken der onderwijzers en onderwijzeressen op bedoelde facultatieve verhoogingen een billijk oordeel te vellen. 2°. dat de jaarwedden der derde onderwijzers en onderwij zeressen, niet in het bezit der hoofdacto, welke voor jongere onderwijzers alleszins voldoende moet worden geoordeeld voor hen, die op hoogeren leeftijd zijn gekomen en aan de scholen goede diensten bewijzen, nauwelijks voldoende kunnen geacht worden. Op deze gronden hebben wij de eer Uwe Vergadering in overweging te geven vorenstaande bepaling van art. 9 der Verordening van 11 Januari 1894 (Gemeenteblad n°. 4 van 1894) aldus te wijzigen: »De derde onderwijzers en onderwijzeressen, die niet in »het bezit zijn van den hoofdonderwijzersrang en den leeftijd »van dertig jaren bereikt hebben, ontvangen, zoodra zij tien «jaren in dienst der gemeente of elders zijn werkzaam ge- »weest, eene verhooging van f 50,en andermaal op vijf «en dertig jarigen leeftijd en met vijftien dienstjaren eene «gelijke verhooging". Bij aanneming van dit voorstel zal eene verhooging van jaarwedde moeten worden toegekend aan: J. Den Ouden ad 50, Mej. C. F. Le Clercq ad 100, J. Van den Briel ad f 100, Mej. S. II. Boer ad f 50, Mej. J. C. C. Van Kempen ad 100, J. G. F. Van Ewijk ad f 50, J. M. Laban ad f 50 en Mej. C. P. S. M. Dikshoorri ad ƒ100, een en ander met ingang van 1 Januari 1897, en voor zoover zij op dien datum den 30 of 35 jarigen leeftijd hebben bereikt. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetli. van Leiden. N°. 45. Leiden, 5 Maart 1897. Wij hebben de eer U hierbij over te leggen een lijst van aangeslagenen op het kohier der plaatselijke directe belasting van 1896, die in den loop van dat jaar overleden zijn of de gemeente hebben verlaten. Wij stellen U voor op de betrekkelijke aanslagen afschrijving te verleenen tot de bedragen, opgenomen in kolom 11 van die lijst. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 46. Leiden, 3 Maart 1897. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen dat zij geene bedenkingen heeft tegen den staat van af- en overschrijving dienst 1896, van de dd. Schutterij en stelt U mitsdien voor tot goedkeuring daarvan over te gaan. Aan den Gemeenteraad. De Comm. van Financiën. N°. 47. Leiden, 5 Maart 1897. Naar aanleiding van het in de gemeenteraadszitting van 25 Februari jl. verhandelde in zake eene eventueele opheffing van de Bank van Leening, hebben wij aan Commissarissen der Bank verzocht hunne meening daaromtrent kenbaar te maken. Wij ontvingen daarop nevensgaand schrijven van Commis sarissen, dd. 28 Februari jl., met den inhoud waarvan wij ons vereenigen. Wij meenen Uwe Vergadering verder te kunnen verwijzen naar de Verslagen van Commissarissen der Bank, opgenomen in de Verslagen van den toestand der gemeente over 1894 en 1895, waaruit blijkt dat het behoud zoowel van de Bank van Leening als van de beide Hulpbanken door Commissarissen noodzakelijk wordt geacht, welke zienswijze door ons wordt gedeeld. Tevens leggen wij hierbij over eene door Commissarissen ingediende alphabetisch gestelde voordracht voor de benoeming van een Controleur der Stads Bank van Leening, met voor stel alsnu tot benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 28 Februari 1897. In antwoord op bovenvermeld schrijven hebben wij de eer UE.Achtb. te berichten, dat het ons niet duidelijk is, welk verband er zou kunnen bestaan tusschen de door den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1897 | | pagina 11