5
Art. 17 oud.
Art. 16 oud,
le zinsnede.
Art. 18 oud.
Art. 19 oud.
Art. 19 oud.
Art. 20 oud.
Art. 38 oud,
le lid.
Art. 21 oud.
„De strafbepaling komt aan het einde der afdeeling."
Art. 22 oud.
„Moet vervallen. Hierin wordt voldoende voorzien door art. 1."
Art. 23 oud.
„Hierin wordt voorzien door art. 427sub 4° van het Straf
wetboek."
Art. 24 oud.
„Voor zoover art. 24 oud ook op voertuigen betrekking heeft
zie men thans art 79."
Art. 25 oud.
Art. 26 oud.
steenen, afbraak, hooi, stroo, aseh, beenderen, afval van
groenten of van ooft, mest, roet of eenige vuilnis hoege
naamd op den openbaren weg te werpen;
b) vloeistoffen, water uitgezonderd, op den openbaren weg
te laten afloopen.
Art. 13.
Het is verboden op of aan den openbaren weg buiten de
daartoe bestemde urinoirs (waterplaatsen) te wateren, als
mede deze of den openbaren weg te verontreinigen.
Art. 14.
Het is verboden op den openbaren weg of op plaatsen,
die van den openbaren weg zichtbaar zijn dieren te dooden,
te slachten, af te hakken, te villen of schoon te maken.
Art. 15.
Het is verboden sekreten, beerputten of riolen te ledigen
en sekreetvuil, beer of gier over den openbaren weg te
vervoeren
a) zonder schriftelijke vergunning van Burgemeester en
Wethouders;
b) op andere uren dan tusschen 11 uur des avonds en 5
uur des morgens, tenzij door Burgemeester en Wethouders
is toegestaan deze werkzaamheden op andere uren te ver
richten.
Art. 16.
Het is verboden sekreetvuil, beer, verdunde mest of gier
op andere wijze over den openbaren weg te vervoeren, dan
in overdekte en behoorlijk gesloten wagens of tonnen.
Art. 17.
Het is verboden uit sekreten, beerputten of riolen ge
ruimde^ stoffen langer, dan voor het vervoer volstrekt noodig
is, binnen de aaneengebouwde gedeelten der gemeente te
laten verblijven.
Art. 18.
Ieder, die eenige werkzaamheid heeft verricht of doen
verrichten, waardoor de openbare weg is verontreinigd, is
verplicht dezen schoon te maken of te doen schoonmaken
binnen een uur, nadat de werkzaamheid is afgeloopen.
Evenzoo is ieder, die op een der in art. 1 bedoelde wijzen
van den openbaren weg heeft gebruik gemaakt, verplicht
dezen onmiddellijk na ontruiming behoorlijk te reinigen of
te doen reinigen.
Art. 19.
Het is verboden op den openbaren weg glijbanen te maken
of te gebruiken of sleden onbestuurd van een helling te
laten afglijden.
Art. 20.
De hoofdbewoner van een bewoond, de gebruiker, eige
naar, vruchtgebruiker of beheerder van een onbewoond
perceel is verplicht:
a) bij gladheid de open stoepen en de straat langs dat
perceel met een voldoende hoeveelheid zand, asch of turf
molm te bestrooien of te doen bestrooien en wel voor zoo
veel de straat betreft, ter breedte van ten minste 1 M.
gemeten uit de rooilijn der stoepen of, waar deze ontbreken,
uit die der gebouwen
b) binnen 5 uur na aanzegging van wege Burgemeester